Elisabeth (Bep) Geertruida de Roos, ook bekend onder de naam Elisabeth du Perron, of Elisabeth du Perron-de Roos, vertaalde een relatief klein aantal belangwekkende romans uit het Frans en Engels in de serie De Onsterfelijken (uitgeverij Contact Amsterdam). De Roos werd daarnaast bekend als essayiste, critica en literair journaliste en was van 1965 tot begin jaren zeventig vertaaldocente Engels-Nederlands bij het Instituut voor Vertaalkunde. Zij wordt meestal in één adem genoemd met haar beroemde echtgenoot Charles Edgar du Perron (1899-1940), auteur van onder meer de autobiografische roman Het land van herkomst (1935), waarin Elisabeth wordt opgevoerd als Jane. Zij was een uiterst veelzijdige, zeer belezen intellectuele die in het interbellum en na de oorlog tot een van de meest gezaghebbende stemmen behoorde en een van de spilfiguren was in de literaire kringen rond Charles Edgar du Perron, Hendrik Marsman (1899-1940), Simon Vestdijk (1898-1971) en Menno ter Braak (1902-1940). Die laatste zag in Elisabeth de Roos zijn gelijke, niet alleen qua levensinstelling, maar ook op intellectueel en gevoelsmatig vlak. Ter Braak ‘[m]eende dat er in Nederland geen tweede vrouw was zoals Bep’ en hij beschreef haar in een brief aan een van zijn geliefden als ‘[e]en merkwaardige vrouw, buitengewoon vrouwelijk en toch ongenadig intelligent’ (Hanssen 2000, 404, 405; Brems & De Man 2015, 16).
Een aantal onderzoekers, met name Kees Snoek, maar ook Petra Mars (die als eerste een doctoraalscriptie aan De Roos wijdde), Ansje van Beusekom, Elke Brems en Dorien De Man, hebben aandacht besteed aan Elisabeth de Roos, maar verder is er nauwelijks onderzoek verricht naar haar werk als journaliste, essayiste en vertaalster. In tegenstelling tot haar echtgenoot, van wie zij het Verzameld werk bezorgde en die samen met Menno ter Braak en de Vlaamse auteur Maurice Roelants (1895-1966) oprichter was van het legendarische tijdschrift Forum, is Elisabeth de Roos vergeten.
Een studie Frans en een proefschrift over Franse literatuur
Elisabeth de Roos werd op 15 juli 1903 in Den Haag geboren in een gegoed intellectueel en kunstzinnig milieu. Haar vader Jacques Reinhard Brandes de Roos (1875-1935) werkte in die stad als gepromoveerd jurist en criminoloog op het Centraal Bureau van Gerechtelijke Statistiek. In zijn vrije tijd maakte hij toneelmaquettes, was hij actief als schimmenspeler en speelde hij viool. Van haar Joodse moeder Helena Betsy Posthumus (1878-1931), die uit een intellectueel milieu kwam (haar vader, Levy Posthumus, was doctor in de wis- en natuurkunde), erfde Elisabeth haar liefde voor toneel. Elisabeth en haar jongere broer Robert de Roos (1907-1976) kregen een liberale opvoeding (Snoek 2003-2004, 39; Snoek 2005, 598). In 1921 begint Elisabeth aan een studie Frans aan de Gemeentelijke Universiteit (GU) van Amsterdam. Pas vanaf 1900 begonnen Nederlandse vrouwen zich in te schrijven voor universitaire studies, met name voor de studie van talen en letterkunde, die overigens niet als volwaardige wetenschappelijke disciplines werden beschouwd (De Wilde, 1993). De GU opende in 1912 haar deuren voor de studie van Franse literatuur. In 1907 was Marie Elise Loke (1870-1916) de eerste vrouwelijke lector aan een Nederlandse universiteit, zij doceerde Frans aan de Universiteit Groningen (De Wilde 1993).
Elisabeth de Roos behaalt haar doctoraal in 1925. In oktober 1929 verhuist zij (dankzij haar bemiddelde ouders die blijkbaar een groot vertrouwen hadden in hun dochter) naar Londen (Belsize Road 19) om aan haar proefschrift over Jacques Rivière te werken. In Londen verricht ze daarnaast correctiewerk voor de historicus Pieter Geyl (Snoek 2003-2004, 40). Op 20 mei 1931 promoveerde ze op een studie gewijd aan Jacques Rivière, van 1919 tot zijn dood in 1925 hoofdredacteur van La Nouvelle Revue Française (NRF).
Ik vond geen enkele bron die de keuze voor haar proefschriftonderwerp toelicht. Mogelijk is het idee haar aangereikt door haar promotor Karel Rudolph Gallas (1868-1956), in 1930 benoemd tot hoogleraar Frans aan de GU en vooral bekend als samensteller van woordenboeken Frans-Nederlands. Maar het lijkt mij waarschijnlijker dat Elisabeth de Roos zelf voorstelde om te schrijven over dat legendarische, in 1908 opgerichte tijdschrift en de literaire voorliefdes van de hoofdredacteur. Zij was door haar talenkennis, studie en nieuwsgierigheid op de hoogte van wat er in Frankrijk op literair gebied gebeurde, en de NRF, evenals André Gide (1869-1951), Marcel Proust (1871-1922), Paul Valéry (1871-1845) en andere moderne auteurs (zeer gewaardeerd door Rivière) werden met grote belangstelling gelezen in Nederland (Van Wesemael 2003). Het is opvallend dat De Roos haar proefschrift wijdde aan een essayist en tijdschriftredacteur die slechts één roman schreef. Een groot deel van haar werkzame leven, in ieder geval vanaf eind jaren twintig tot eind jaren vijftig, was zij zelf actief als essayiste. Het lijkt erop dat Rivière haar grote voorbeeld was. Haar proefschrift werd in 1931 gepubliceerd bij H.J. Paris te Amsterdam.
De Roos laat in haar boek zien dat schrijven voor Rivière een manier was om tot zelfkennis te komen. Ze toont in een uitgesponnen, geciseleerde taal met een hoog abstractieniveau aan dat Rivière een soort van voelend denken voorstond. Literaire openhartigheid, ‘intelligentie’ en ‘luciditeit’ zijn woorden die door De Roos worden gebruikt om naar voren te halen wat Rivière belangrijk vond bij schrijvers als Gide, Proust en Valéry: ‘Intelligentie, luciditeit, “un esprit délicieux de différence” [in het Frans in de tekst, DS], zijn in Rivière’s oogen de bijna moreel noodzakelijke eigenschappen van den schrijver die zich van de werkelijkheid meester wil maken zonder zijn eigen subjectiviteit op te dringen. Dit is geen realisme, want hij verlangt niet het uiterlijke aspect der werkelijkheid weer te geven, maar haar innerlijke samengesteldheid zichtbaar te maken en uit te beelden’ (De Roos 1931, 28). Nog voor de oprichting van Forum en het beroemde ‘vorm of vent’-debat hield Elisabeth de Roos zich via Jacques Rivière dus al diepgaand bezig met het karakter van een schrijver dat zij van groter belang achtte voor een literair werk dan de vorm waarin het gegoten was (Schyns 2019).
Correspondent in Parijs en eerste vertaling onder de naam van Du Perron
In 1931 verscheen naast de handelseditie van haar proefschrift ook haar boek Fransche filmkunst waarin ze artikelen bundelde die zij vanaf 1927 publiceerde in het door Ter Braak opgerichte tijdschrift Filmliga (Van Beusekom 2013). Ze schreef over Charlie Chaplin, over de rol van voorwerpen in de stomme film, over Germaine Dulac, René Clair, Erich von Stroheim. Vanaf datzelfde jaar (1927) publiceert zij ook elders recensies en artikelen, onder meer in De Stem, De Vrije Bladen, Rythme en de Nieuwe Rotterdamsche Courant (Snoek 2003-2004, 40).
Op 17 mei 1932 treedt Elisabeth de Roos in het huwelijk met Edgar Du Perron. Over hun ontmoeting bij Ter Braak thuis schreef Du Perron in zijn dagboek ‘Ik wil opteekenen nuance voor nuance, hoe ik van B. ben gaan houden (het heele processus: 1 ontmoeting bij Menno, een paar brieven, 1 ontmoeting Brussel-Gistoux-Brussel, weer een paar brieven, dan de week in Voorburg). Zien of mijn geheugen mij hier in de steek laat; mijn aant. laten verifieeren door B’s geheugen’ (geciteerd door Snoek 2005, 601).
Kort na de huwelijksvoltrekking vertrekt het paar naar Parijs. Na het overlijden van Du Perrons moeder op 3 januari 1933 worden de echtelieden door geldzorgen geplaagd. Ze moesten hun appartement in Bellevue opgeven en betrokken op 1 december 1933 een huurkamer bij Wit-Russische emigranten in Auteuil (Snoek, 2016, 9). Door de geldproblemen zijn zij genoodzaakt om om den brode te schrijven en ze voorzien kranten en tijdschriften dan ook van een constante kopijstroom. Na het plotselinge overlijden van de Parijse correspondent van Het vaderland, jhr. ir. W.F.A Roëll, solliciteert Edgar du Perron naar de vrijgekomen post, omdat het salaris niet te versmaden was. Maar uiteindelijk wil hij zich niet schikken in een carrière als broodschrijver en neemt Elisabeth de handschoen op: ze stuurt een proefbrief naar Het vaderland, waarmee zij de positie weet te bemachtigen. Tot aan hun vertrek naar Indië in 1936 droeg zij 112 artikelen aan het dagblad bij (Snoek 2003-2004, 44). Daarnaast publiceerde ze tussen september 1932 en oktober 1936 om en nabij de veertig recensies van Engelse en Franse literatuur in de NRC, terwijl ze in die periode zeventien artikelen en rubrieken schreef voor Forum, Groot-Nederland en De Gids. In 1933 schreef ze bovendien onder het pseudoniem ‘Potomak’ zeventien ‘Parijsche brieven’ voor de Delftsche Courant (Snoek 2003-2004, 44). Het is niet overdreven te stellen dat zij een keiharde werkster was. Du Perron noemt haar in de aanhef van een brief van 11 november 1933 ‘Bepschat, Lieveke, Arme Werkezel’ (Snoek 2016, 9).
In een brief van 6 maart 1931 had Elisabeth haar toekomstige echtgenoot gepolst of hij haar niet aan een baantje in Brussel kon helpen, bijvoorbeeld als vertaalster (Snoek 2005, 598). Op 30 maart van dat jaar schreef Eddy: ‘Verwonder je niet als je binnenkort een aanzoek krijgt van de firma Allert de Lange om de Souvenirs d’un terroriste te vertalen van Boris Savinkov, of de Lanceurs de bombes van Romain Goul, of iets dergelijks. Ik heb de heeren op dien weg gezet – die al eenigszins de hunne is – en hun, met de noodige “tact en voorzichtigheid”, aangeraden jou te vragen als vertaalster’ (geciteerd door Snoek 2014, 17). Tact en voorzichtigheid mochten helaas niet baten, de twee boeken werden nooit in het Nederlands vertaald. Pas in 1939, na hun vertrek naar Nederlands-Indië (in 1936), krijgt Elisabeth de Roos (eindelijk) een kans om te vertalen, in eerste instantie onder de naam van haar man. In 1935 publiceerde de Franse essayist van Russisch-Joodse afkomst Boris Souvarine (pseudoniem van Boris Lifšic, 1895-1984) het boek Staline, aperçu historique du bolchévisme, een Franstalige biografie waarin de auteur een gruwelijk beeld schetst van Stalin (Snoek, 2005:768). In een brief aan Jan Greshoff van 25 februari 1940 schreef Du Perron: ‘Bep vertaalt Staline van Souwarine [sic], en ik kijk de vertaling na, maar dit is een geheim, want voor mijn naam wordt door den pingelsmous Querido betaald, dus diè zal erop staan!’ (geciteerd door Snoek, 2005: 970). Hoewel Stalin en het Bolsjewisme (Querido, 1940) van Boris Souvarine in de catalogus van de Koninklijke Bibliotheek is opgenomen als een vertaling van Edgar du Perron, ‘bewerkt door Jacques de Kadt’, en de naam Elisabeth de Roos ontbreekt, kan die titel op grond van de brief als haar eerste vertaling beschouwd worden.
De Onsterfelijken
Tussen 1939 en 1954 vertaalde Elisabeth de Roos een zevental negentiende-eeuwse klassiekers uit het Engels en Frans. De vertalingen volgen elkaar in een hoog tempo op. Van haar hand verschenen De woeste hoogte, 1941 (Wuthering Heights van Emily Brontë, 1847), Vader Goriot, 1946 (Le père Goriot van Honoré de Balzac 1842), Jane Eyre, 1947 (Jane Eyre van Charlotte Brontë, 1847), De chartreuse van Parma, 1948 (La Chartreuse de Parme van Stendhal, 1841), De molen aan de rivier, 1950 (The Mill on the Floss van George Eliot, 1860), Villette, 1951 (Villette van Charlotte Brontë, 1853) en Mina de Vanghel, 1954 (Mina de Vanghel van Stendhal, 1830). Ze vertaalde voornamelijk voor uitgeverij Contact (alleen Mina de Vanghel verscheen bij De Bezige Bij, in de serie Robijnenboekjes), die in 1940 de serie De onsterfelijken opzette waarin vertalingen van belangrijke auteurs als H.C. Andersen (1805-1875), Gustave Flaubert (1821-1880), Fjodor Dostojevski (1821-1881), Stendhal (Marie-Henri Beyle, 1783-1842), Nikolaj Gogol (1809-1852) en Leo Tolstoj (1828-1910) verschenen. Dat zij gevraagd werd om voor een dergelijke prestigieuze serie te vertalen en bij die titels inleidingen mocht schrijven bewijst dat zij een aanzienlijk kapitaal had verworven in het literaire veld. Ze genoot dan ook een uitstekende reputatie als vertaalster: ‘Men moet toch wel lichtelijk pedant zijn om te menen dat men (als oud-gymnasiast b.v.) het origineel lezende: Plato beter zou vertalen dan Boutens, Rabelais of Gide beter dan Sandfort, Flaubert beter dan Couperus, Villiers de 1’Isle Adam beter dan Van Deyssel, Dickens beter dan Van Amerongen, Stendhal beter dan Elisabeth de Roos, om er slechts enkelen te noemen,’ schreef W.L.M.E. van Leeuwen in Twentsch dagblad Tubantia (van 30 juli 1949) in een lovende recensie over de verschenen titels in de reeks. Vooral de lange parateksten bij haar vertalingen springen in het oog. De Roos bezat de autoriteit om het werk van de door haar vertaalde auteurs in te leiden bij naoorlogse Nederlandse lezers, en lichtte daarbij aspecten uit die volgens haar van belang waren bij het lezen van de vertaling. Over haar vertaalstrategie gaat het echter nooit, behalve één keer: ‘[i]k zou dan ook niet graag het malle “mijn meester” (half omdat zij de gouvernante, half omdat hij de man is) uit de vertaling hebben gewerkt omdat het zo ouderwets klinkt’ (De Roos, 1947). In totaal schreef ze vijf diepgaande essays bij haar vertalingen (Jane Eyre, De woeste hoogte, De molen aan de rivier, De chartreuse van Parma en Vader Goriot). Haar inleidingen bij De molen aan de rivier van George Eliot en bij De chartreuse van Parma van Stendhal waren eerder verschenen in Libertinage. In het eerste nummer van dit in 1948 opgerichte literaire tijdschrift (onder redactie van H.A. Gomperts en W.F. van Leeuwen) publiceerde De Roos een essay over Virginia Woolf. In 1950 werd zij redactielid van Libertinage.
De inleidingen bij haar vertalingen tonen hoe erudiet ze was, hoe ze alle werken in hun tijd plaatste en in verband bracht met werk van tijdgenoten, hoe ze zich had verdiept in de psychologie van de personages, op wat voor een subtiele manier ze de auteur in verband bracht met haar of zijn werk, maar toch ook duidelijk maakte dat de fictie op zichzelf stond. De vertaalmoeilijkheden bij deze meesterwerken moeten groot zijn geweest en het is bijzonder jammer dat het vertaalproces altijd een gesloten boek zal blijven. Overigens blijkt uit correspondentie met uitgeverij Contact dat ze ook graag jeugdliteratuur wilde vertalen en werk van hedendaagse Franse auteurs zoals Malraux, Sartre en Camus (Brems & De Man 2015, 21), maar blijkbaar is het daar niet van gekomen.
‘Zijn eigen stijl sluit als een huid om zijn denken’
In 1937, tijdens het driejarig verblijf van het echtpaar Du Perron-de Roos in Indië, herleest Elisabeth het oeuvre van Stendhal en wijdt ze een artikel aan zijn werk in Groot-Nederland (De Roos 1938, Snoek 1995). Daarin schrijft ze dat Le rouge et le noir haar liever was dan La Chartreuse de Parme en dat Stendhal een taal heeft gevonden voor het voelende denken, een taal die tot de verbeelding van de lezer spreekt. Zelfkennis verwerven, het menselijk hart weten te raken, dat is de zoektocht die ten grondslag ligt aan het werk van de schrijver uit Grenoble. Wat De Roos bevalt is dat Stendhal personages creëert die hun gevoelens en passies niet willen beteugelen. Elf jaar later, in 1948, in haar essay voor Libertinage dat daarna als inleiding bij haar vertaling van La chartreuse de Parme wordt afgedrukt, herneemt ze meerdere keren het woord ‘luciditeit’, dat ze al in 1929, voordat ze kennismaakte met Du Perron, gebruikte om Rivières kritische denken te kenschetsen. Volgens Brems en De Man is ‘luciditeit’ een typisch Forum-begrip, maar De Roos gebruikte het al vóór de oprichting van Forum in 1932. ‘A term that is related to the widely used intellect is lucidity: this term is central in de Roos’s views on literature and is reflected in her essays. From reading her essays, a clear Forumian conception emerges, that manifests itself in the use of certain key-words. She poses melodrama and sentimentality opposite intellect and lucidity’ (Brems & De Man 2015, 27). In het essay uit 1948 duiken echo’s op van wat zij twintig jaar eerder in haar beschouwingen over Rivière in haar proefschrift schreef. Om de stijl van Stendhal te beschrijven gebruikt Elisabeth de Roos in haar essay een mooi beeld: ‘Zijn eigen stijl sluit als een huid om zijn denken; het is geen mooie stijl, hij geeft niet eens altijd het beste woord, maar hij is volmaakt ongedwongen. […] “Sa pensée,’ zegt Gide, ne prend même pas le temps de se chausser pour courir”[in het Frans in de tekst, DS]. Dit wil niet zeggen dat hij niet veel corrigeerde, juist om zo exact mogelijk te zijn, maar het is een stijl die niets te verbergen heeft’ (De Roos 1948, 30). Als je haar vertaling met het origineel vergelijkt zie je hoe precies en nauwgezet zij vertaalde, hoe ze nu weer heel dicht tegen het Frans aanschurkt, dan weer los en interpreterend en inventief te werk gaat (Schyns 2019). Ook haar vertaling heeft niets te verbergen. Er is eigenlijk geen eenduidige vertaalstrategie aan te wijzen voor brontekst- of doeltaalgericht vertalen.
Overigens verscheen er in 2003 een nieuwe vertaling van La Chartreuse de Parme door Theo Kars, onder de titel De kartuize van Parma. De vertaling werd gefinancierd door de schrijver Arnon Grunberg, die van de Hongaars-Canadese schrijver Stephen Vizinczey zoveel positiefs had gehoord over Stendhals meesterschap dat hij alles van hem wilde lezen. Zijn Frans is echter niet goed genoeg en hij was aangewezen op een vertaling en die van Elisabeth de Roos stelde hem teleur: ‘Omdat ik weigerde te geloven dat Vizinczey loog, of nog veel erger, zich vergiste, besloot ik dat mijn teleurstelling te wijten was aan een matige en verouderde vertaling. Mocht Elisabeth de Roos nog leven zou zij mij dit vergeven’ (Arnon Grunberg in Stendhal 2017, 603).
Oorlog, parodie en ironie
De term ‘verouderd’ duikt vaker op op internet, in navolging van Grunbergs (verder niet toegelichte) oordeel, bijvoorbeeld in een bespreking van het boek door de Stichting NBD Biblion, die informatie verschaft aan Nederlandse en Vlaamse bibliotheken: ‘Afgezien van een enkel detail loopt deze nieuwe vertaling lekker (de vorige uit 1948, “De chartreuse van Parma”, was verouderd)’. Iedere generatie heeft door veranderde waarden en normen behoefte aan hervertalingen, maar de dichotomie ‘verouderd’ en modern doet de vertaalprestatie van Elisabeth de Roos die Stendhals werk in het Nederlandse taalgebied introduceerde tekort. De reacties op de vertaling laten zien hoe de tijdgeest en de intellectuele belangstelling veranderden. Waar Elisabeth de Roos in 1948 nog schreef over het menselijke hart en het voelende denken, leggen critici als Arnold Heumakers (2003) en Jacq Vogelaar (2004) de nadruk op het feit dat La chartreuse de Parme over oorlog gaat, iets wat Elisabeth de Roos, die haar echtgenoot en haar beste vriend in 1940, bij het begin van de oorlog verloor, in 1948 niet noemde. De twee critici besteedden in tegenstelling tot Elisabeth de Roos ook aandacht aan parodie en ironie in de brontekst. Over het algemeen staat Arnold Heumakers net als Arnon Grunberg kritisch tegenover de vertaling van Elisabeth de Roos. Heumakers illustreert zijn negatieve beoordeling met enkele voorbeelden die geen serieuze vertaalkritiek inhouden, maar eerder aantonen dat Theo Kars meer doeltekstgericht vertaalt en zich soms te veel vrijheden veroorlooft. ‘Stendhal’s stijl lijkt simpel, maar is het niet. Vertaler Theo Kars zal daarover mee kunnen praten. Hoe kun je in het Nederlands net zo natuurlijk en spontaan klinken als Stendhal in het Frans? Kars brengt het er beter vanaf dan Elisabeth de Roos, Du Perrons echtgenote, die in de vorige eeuw de eerste vertaling van La Chartreuse de Parme maakte. Wel is zijn vertaling vaak zeer vrij en telt zij veel meer woorden dan het origineel van Stendhal’ (Heumakers 2003). Dat Elisabeth de Roos eerder brontekstgericht te werk ging zeggen ook Brems en De Man die De Roos’ De Woeste hoogte vergeleken met twee andere Nederlandse vertalingen, die van J. Leclée (uit 1945) en die van de Vlaamse schrijver Karel Jonckheere (uit 1942). Brems en De Man veronderstellen dat De Roos’ vertaalpoëtica samenhangt met haar grote kennis van en liefde voor de auteurs die zij vertaalt: ‘From these findings, we can draw preliminary conclusions with respect to de Roos’s translation poetics. She is source-oriented and does not opt for simplification or explicit formulations. Her thorough knowledge of and appreciation for the author and the text may have played a role in this’ (Brems & De Man 2015, 30).
Uit de essays en vele artikelen die Elisabeth de Roos schreef komt een ‘denkende vrouw’ naar voren, [d]ie zich in de allereerste plaats voor mensen interesseert’ (De Roos 1950, v over George Eliot). Koos zij er bewust voor zich niet te veel op de voorgrond te plaatsen? Liever dan haar vertaalkeuzes toe te lichten schreef ze over de auteurs die ze had vertaald en die ze aan het publiek voorstelde. Uit het in memoriam dat H. van Galen Last in december 1981 schreef bij haar overlijden (‘Elisabeth de Roos verenigde kennis en grote gevoeligheid’), komt een eigenzinnige vrouw naar voren die ondanks aandringen van vrienden en bekenden niet wilde dat haar essays gebundeld werden. Volgens Van Galen Last zijn haar stukken opmerkelijk leesbaar gebleven, maar ook ‘ingewikkeld van stijl’. Hij besteedt geen aandacht aan haar vertalingen.
Elisabeth de Roos is te omschrijven als een kosmopolitische essayiste en vertaalster, die haar plaats verdient in de Nederlandse literatuur- en vertaalgeschiedenis.
Toekomstig onderzoek zou zich kunnen richten op het archief van uitgeverij Contact. Brems en De Man citeren in hun artikel uit brieven van De Roos aan uitgever Gilles de Neve, die de uitgeverij samen met Chris Blom tot 1973 leidde. Daarnaast zou het interessant kunnen zijn op zoek te gaan naar studenten die colleges volgden van Elisabeth de Roos op het Instituut voor Vertaalkunde, waar zij vanaf de tweede helft van de jaren zestig vertaling doceerde tot begin jaren zeventig. Wat was haar doceerstijl om vertalen aan te leren? Welke teksten koos zij? Wat waren haar vertaalopvattingen?
DOI: doi.org/10.33612/lex.5dc14f169d0f3
De briefwisseling E. du Perron-Elisabeth du Perron-de Roos zal, ingeleid en van commentaar voorzien door Kees Snoek, eerst in boekvorm verschijnen, daarna op de website van Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren (Dbnl).De brieven van Ter Braak en De Roos zijn te lezen via de website gewijd aan Menno ter Braak: http://www.mennoterbraak.nl/brieven/lijst.php?id=roos001De krantenartikelen zijn te vinden via de database Delpher.Essays van Elisabeth de Roos zijn te vinden op de website van Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren (Dbnl), https://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=roos001Een lijst van alle Parijse brieven die Elisabeth de Roos voor Het vaderland schreef verscheen in Cahiers voor een lezer, mei 2004: Kees Snoek, Lijst van de brieven in Het Vaderland ‘van onzen correspondent’ in Parijs dec. 1932-okt. 1936, p. 16-22, zie ook www.edpg.nl
Gebruikte literatuur
Beusekom van, Ansje. 2013. “Getting forgotten. Film critic Elisabeth de Roos and Dutch culture before World War II.” In Researching women in silent cinema: New Findings and Perspectives, edited by Monica Dall’Asta, Victoria Duckett, Lucia Tralli , 263-272. Bologna: Universitá di Bologna.
Brems, Elke & De Man, Dorien. 2015. “Very Feminine, Yet Unmercifully Intelligent. A Portrait of the Dutch Critic and Translator Elisabeth de Roos (1903-1981).” TranscUlturAl, 7.1: 16-34.
Galen Last, H. van. 1981. “Elisabeth de Roos verenigde kennis en grote gevoeligheid.” NRC Handelsblad, 5 december.
Heumakers, Arnold. 2003. “Van boven is alles eenvoudig.” NRC Handelsblad, 31 oktober.
Leeuwen van, W.L.M.E. 1949. “Litteraire kroniek nieuwe reeks.” Twentsch dagblad Tubantia, 30 juli.
Mars, Petra. 1993. Elisabeth de Roos: schrijfster in de schaduw. Amsterdam : Universiteit van Amsterdam.
Roos, Elisabeth de. 1931. Het essayistisch werk van Jacques Rivière. Amsterdam : H.J. Paris.
Roos, Elisabeth de. 1938. “Stendhal herlezende.” Groot-Nederland, n°1, januari: 65-70.
Roos, Elisabeth de. 1947. “Inleiding.” In Charlotte Brontë, Jane Eyre, vertaald en ingeleid door Elisabeth de Roos, 7-19. Amsterdam: Contact.
Roos, Elisabeth de. 1948. “Inleiding.” In Stendhal, De chartreuse van Parma, vertaald en ingeleid door Elisabeth de Roos, V-XVI . Amsterdam: Contact.
Roos, Elisabeth de. 1950. “Inleiding.” In George Eliot, De molen aan de rivier, vertaald en ingeleid door Elisabeth de Roos, V-XIV. Amsterdam: Contact.
Roos, Elisabeth de. 1950a. “Inleiding.” In Honoré de Balzac, Vader Goriot, vertaald en ingeleid door Elisabeth de Roos, verlucht met houtgravures van Nico Bulder, V-XX. Amsterdam: Contact.
Schyns, Désirée. 2019. “Elisabeth de Roos (1903-1981) essayiste et traductrice. Le paratexte encadrant De chartreuse van Parma de Stendhal et les stratégies déployées dans la traduction néerlandaise.” Etudes Germaniques, 74:4, p. 611-631.
Snoek, Kees. 2005. E. Du Perron: het leven van een smalle mens. Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar.
Snoek, Kees. 1995. “De kennis van het menselijk hart. Elisabeth de Roos als criticus.” Forum der Letteren 1995: 201-211.
Snoek, Kees. 2003-2004. ‘“Zooveel mogelijk moet alles tot een Parijsch evenement(je) opgeblazen worden!’ De Parijse brieven van Elisabeth de Roos.” Zacht Lawijd 3: 39-58.
Snoek, Kees. 2014. “Van hofmakerij tot huwelijk: de briefwisseling van Eddy du Perron en Bep de Roos.”Cahiers voor een lezer 40, E. du Perron Genootschap: 13-36.
Snoek, Kees. 2016. “Van Bellevue tot Bergen: de briefwisseling Eddy du Perron-Bep de Roos, keuze en commentaar.” Cahiers voor een lezer 44, E. du Perron Genootschap: 3-32.
Stendhal. 1972. La chartreuse de Parme. Préface Paul Morand. Paris: Gallimard (Folio Classique).
Stendhal. 1948. De chartreuse van Parma, vertaald en ingeleid door Elisabeth de Roos. Amsterdam: Uitgeverij Contact.
Stendhal. 2017. De kartuize van Parma, vertaald door Theo Kars, met een nawoord van Arnon Grunberg. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep.
Vogelaar, Jacques. 2004. “Van het slagveld.” De Groene Amsterdammer, 24 januari.
Wesemael, Sabine van. 2003. “De receptie van de Franse literaire tijdschriften van het interbellum: een pleidooi voor een meer synchrone literatuurgeschiedschrijving.” Tijdschrift voor tijdschriftstudies TS, 14: 18-28.
Wilde, Inge de. 1993. Een beminnelijke romaniste. Marie Elise Loke (1870-1916), de eerste vrouwelijke lector in Nederland. Groningen: Uitgeverij Passage.