Johanna Leintje Szobotka-Visser was een belangrijke cultuurbemiddelaar van de Hongaarse literatuur in Nederland. Zij liet als vertaler voor het eerst van zich horen in het interbellum, en vertaalde voornamelijk romans uit het Hongaars in het Nederlands, maar er verschenen ook vertaalde artikelen van haar hand. Szobotka-Visser was nauw verbonden met de zogenaamde kindertreinacties, die de aanleiding vormden voor haar verhuizing naar Hongarije.
De kindertreinen als beginpunt
In de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw droegen de kindertreinen in grote mate bij tot de cultuurbemiddeling tussen Hongarije en de Lage Landen. Met kindertreinen wordt de internationale humanitaire actie bedoeld waarbij ruim 60.000 Hongaarse kinderen voor enige maanden naar het buitenland vertrokken om aan te sterken, vooral naar Nederland en België. In Hongarije heerste grote armoede als gevolg van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) (Aalders, Pusztai & Réthelyi, 2020, pp. 7-11). Een van de vele gezinnen die Hongaarse kinderen ontvingen was de familie Visser, bestaande uit Jacob Cornelius Visser1, zijn vrouw, wier meisjesnaam Roggeveen was (verdere gegevens zijn niet bekend), en hun dochter, Johanna Leintje Visser (1900-1984).2
Het Hongaarse meisje Gizi (haar achternaam is onbekend), die begin jaren twintig van de 20ste eeuw met een kindertrein naar Nederland reisde, logeerde bij de familie Visser in Haringhuizen, Noord-Holland. Ook een kleindochter van Rezső Szobotka logeerde bij een gezin in Haringhuizen. Nadat de twee meisjes waren teruggekeerd naar Hongarije, besloten de Haringhuizense gastouders hen een half jaar later, in 1922 in Hongarije te bezoeken. Johanna, toen 22 jaar oud, was ook van de partij. De gastgezinnen kregen accommodatie in de dorpen Rákoskeresztúr en Rákoscsaba, destijds aan de rand van Boedapest. Rezső Szobotka vroeg zijn zoon Imre (1890-1961) om de Nederlandse Johanna de stad te laten zien, want Imre sprak Duits en Frans. Aan het eind van hun bezoek konden de Nederlanders niet naar huis terugkeren vanwege een spoorwegstaking in Oostenrijk. De familie Visser bleef zes weken in Hongarije, en Imre en Johanna werden verliefd op elkaar. Imre Szobotka leerde Nederlands en vroeg Johanna ten huwelijk. Een jaar later vond hun bruiloft plaats in Nederland. Vervolgens vertrok het stel naar Hongarije om daar hun gezamenlijke leven op te bouwen; Imre Szobotka was daar immers al een bekende schilder.
Johanna zal in het begin ongetwijfeld aanpassingsproblemen gehad hebben, aangezien ze de Hongaarse taal niet machtig was. Toch groeide ze uit tot een bekende figuur in de ‘high society’ van Boedapest, getuige haar foto in het Hongaarse tijdschrift Színházi Élet [Theaterwereld]. Haar man nam haar wellicht vaak mee naar verschillende kunstgezelschappen, zoals KÚT (Képzőművészek Új Társasága (Gezelschap van nieuwe kunstenaars)). Hier kon ze haar Hongaars oefenen en contacten opbouwen in intellectuele kringen. Geleidelijk vond ze vrienden en voelde ze zich niet meer alleen zoals aan het begin van haar Hongaarse leven. Ook had ze in Hongarije veel Nederlandse vrienden uit intellectuele kringen, bijvoorbeeld de artsenfamilie De Châtel.
Tijdens de Koude Oorlog waren contacten tussen Hongarije en Nederland moeizaam en het gezin was niet rijk. Toen Imre Szobotka in 1961 stierf, kon Szobotka-Visser haar Nederlandse staatsburgerschap, dat ze met haar huwelijk was kwijtgeraakt, terugkrijgen. Ze zou daarvoor naar Nederland moeten verhuizen, maar zonder haar kinderen en kleinkinderen wilde ze Hongarije niet verlaten. Ze behield dus haar Hongaarse paspoort, reisde niet meer naar Nederland en bleef tot het einde van haar leven in Hongarije wonen.
Bemiddelaar van de Hongaarse literatuur
Szobotka-Visser leerde Hongaars op een natuurlijke manier samen met haar dochter Viola (geboren 17 december 1925), die tweetalig werd opgevoed. Van haar man kreeg Johanna een Hongaars boek om de taal beter leren te kennen: Ének a búzamezőkről van Ferenc Móra (1879-1934). Móra was een van de bekendste Hongaarse schrijvers van die tijd, een klassieker van de Hongaarse volwassen- en jeugdliteratuur. Szobotka-Visser vond het boek zo mooi dat ze het wilde vertalen, zodat haar vader het ook kon lezen.
Haar vertaling verscheen in 1933 onder de titel Het lied der Korenvelden bij N. V. Uitgeverij v/h C. A. Mees. Het boek bleek een succes, want in 1934 kwam er een tweede druk. Haar tweede vertaling volgde in 1934, Fiam…! van József Strelisky dat verscheen onder de titel Mijn zoon…!. Ook de daaropvolgende jaren waren productief. In 1935 verscheen Van Darustraat tot Mórastraat (Daru utcától a Móra Ferenc utcáig) van Ferenc Móra.
De volgende vertaling kwam in 1937 uit, Echtgenooten (A házaspár) van Mihály Földi. Dit is een gezamenlijke vertaling van J.L. Szobotka-Visser en László Székely. Székely en zijn vrouw Madelon Székely-Lulofs (1899-1958) waren in dezelfde periode actief als vertalers Hongaars-Nederlands als Szobotka-Visser en ze waren met elkaar bevriend. Volgens Viola Szobotka vertaalde haar moeder graag boeken met hen, vooral met Madelon Székely-Lulofs, aangezien de beide Nederlandse vrouwen de Hongaarse taal niet perfect beheerste, en bij twijfel konden ze te rade gaan bij Madelons echtgenoot László.
Volgens Viola Szobotka was Jolán Földes’ bestseller De straat van de vissende kat (A halászó macska uccája) – die in 1937 uitkwam net als Echtgenooten – eveneens een gemeenschappelijke vertaling van Székely-Lulofs en Szobotka-Visser. Hierover is echter geen informatie te vinden en op de kaft staat alleen de naam van M.H. Székely-Lulofs vermeld.
In 1938 verscheen een derde roman van Móra vertaald door Jozobotka-Visser: De gouden sarkophaag (Aranykoporsó). Het omslag werd door haar man Imre ontworpen.
Na de succesvolle Móra-romans vertaalde Szobotka-Visser in 1941 een bestseller van Zsolt Harsányi: Magdalena (Magdolna; három szerelem regénye). Deze werd tussen 1941 en 1950 meerdere keren herdrukt. Volgens Viola Szobotka vond haar moeder het vertalen van Harsányi’s werk niet zo prettig vergeleken met dat van Móra. Ze vertaalde zulke bestsellers louter omdat ze door Nederlandse uitgevers gevraagd werd. Het vertalen was een bron van inkomsten.
Als laatste vertaalde Szobotka-Visser in 1943 een roman van Ernő Zboray: Onder de tropenzon: een roman uit Java (Trópusi nap alatt: Egy kivándorló élete Jáva szigetén). In 1950 verscheen er een tweede druk van. In een artikel van Gábor Pusztai en Gerard Termorshuizen (1935-), Ernő Zboray: een Hongaar op Java, valt te lezen dat de Nederlandse vertaling van Zboray’s roman “buiten medeweten van de schrijver” is verschenen en dat “de vertaalster, J. L. Szobotka-Visser, […] toen en later onbekend [was] bij de familie Zboray” (Termorshuizen & Pusztai, 2002, p. 151). Vermoedelijk kreeg Szobotka-Visser dus opdracht deze roman te vertalen zonder dat de uitgever toestemming had gevraagd van de auteur. Zboray woonde tijdens de Japanese bezetting van Nederlands-Indië in Batavia (Termorshuizen & Pusztai, 2002, p. 151), misschien kon de uitgeverij geen contact met hem opnemen.
Van de zeven vertalingen van Szobotka-Visser zijn drie romans van Ferenc Móra. Móra werd ook in het buitenland als een klassieker van de Hongaarse (jeugd)literatuur erkend, de roman Ének a búzamezőkről bijvoorbeeld werd in zes talen uitgegeven, in het Engels, Nederlands, Duits, Deens, Tsjechisch en Turks. Szobotka-Visser hield van de romans van Móra, en deze persoonlijke motivatie was een belangrijke factor in haar werk. Maar gaandeweg werden ook financiële overwegingen belangrijk; ze kon geld verdienen met haar vertalingen – hoeveel precies is onbekend –, want er waren in de eerste helft van de twintigste eeuw maar weinig mensen die uit het Hongaars in het Nederlands konden vertalen. Bovendien waren er in die periode veel culturele contacten en een groeiende interesse in Hongaarse literatuur. Ze werd door verschillende uitgeverijen gevraagd om te vertalen: N. V. Uitgeverij v/h C. A. Mees, De Sikkel, Scheltens & Giltay, Elsevier, Wereldbibliotheek, De Haan en J. P. Kruseman. Het nageslacht ziet in haar een belangrijke cultuurbemiddelaar van de Hongaarse cultuur in Nederland.
Szobotka-Visser heeft niet alleen uit het Hongaars in het Nederlands vertaald, maar ook andersom. Het vierde nummer van het museumblad Magyar Alumíniumipari Múzeum Múzeumi Füzetek, verschenen in 1997, is gewijd aan de Hongaarse kunstenaar László Drégely (1932-1990). Daarin zijn twee uit het Nederlands vertaalde artikelen opgenomen, oorspronkelijk verschenen in NRC Handelsblad (13 augustus 1971) en het Eindhovens Dagblad (28 augustus 1971). De artikelen gaan over een tentoonstelling van Drégely’s werk in Galerie Siau te Amsterdam; het eerste artikel is van de hand van de kunsthistoricus Hans Redeker (1918-1992), het tweede van de kunstenaar Huub Niessen (1943). De vertalingen in het Hongaars zijn van J.L. Szobotka-Visser. Hoe ze aan deze vertaalopdracht is gekomen en of ze meer Nederlandse artikelen heeft vertaald, is tot op heden niet bekend.
Na de Tweede Wereldoorlog stopte Szobotka-Visser met literair vertalen. Volgens haar dochter was de dood van Imre Szobotka in 1961 hier debet aan. Na de dood van haar man bleef ze wel vakteksten vertalen en bovendien ontving ze een pensioen van het Magyar Képzőművészeti Alap (Hongaars Fonds voor Schone Kunsten). Daarnaast leverde ze een bijdrage een van de eerste professionele Nederlands-Hongaars woordenboeken, in 1968 gepubliceerd door István Zugor (1903-1984).3 Dit mag worden afgeleid uit de opdracht van Zugor in een door hem gesigneerd exemplaar van zijn woordenboek waarin hij Szobotka-Visser bedankt voor de samenwerking. Zugor was een gereformeerd predikant, die dankzij een beurs van het Stipendium Bernardinum van de Universiteit Utrecht in 1964 in Nederland studeerde en zich zo de taal eigen maakte.4 Hij beheerste het Nederlands niet op moedertaalniveau en Szobotka-Visser was voor hem een belangrijke informant.
De receptie van de vertalingen
De vertaalster en haar werk hebben enige aandacht gekregen in de Hongaarse en in de Nederlandse pers. Het Hongaarse dagblad Délmagyarország schreef over haar vertaling dat “het boek […] echt een meesterwerk van het boekenvak [is]. Het heeft een zeer smaakvolle omslag, het is prachtig gezet, de tekening op de omslag is artistiek.” (Délmagyarország, 1933, p. 6)5
Na het verschijnen van de Nederlandse editie van Mora’s Ének a búzamezőkről (1933) verschenen er meer recensies in Hongarije over de positief ontvangen vertaling. Een artikel in het nieuwsblad Pesti Hírlap maakt melding van de cultuurbemiddelende rol van Szobotka-Visser:
“De vertaling is gemaakt door de vrouw van de vermaarde Imre Szobotka, J. L. Szobotka-Visser, die van een Nederlands meisje een Hongaarse vrouw is geworden, en die geen mooier teken van de genegenheid tot ons met hart en ziel had kunnen geven. Door deze vertaling zal het geleerde, rijke en machtige Nederlandse volk de oudste, breedste laag van het Hongaarse volk leren kennen, en we vertrouwen erop dat deze kennismaking ook liefde zal betekenen, en dat dit boek ook het aantal van onze buitenlandse vrienden zal vergroten.” (Pesti Hírlap, 1933, p. 12)6
Kennelijk vond de Hongaarse pers het nieuwswaardig dat een roman van een beroemde Hongaarse schrijver in het buitenland vertaald en uitgegeven werd. Het feit dat de uitgave in een gewaardeerd land als Nederland verscheen, droeg bij aan het prestige van Szobotka-Visser in Hongarije. In Pesti Hírlap wordt de vertaler, “die van een Nederlands meisje een Hongaarse vrouw is geworden” (Pesti Hírlap, 1933, p. 12) expliciet genoemd. Ze wordt hier neergezet als een Hongaarse (ondanks haar Nederlandse afkomt), wat in een patriottisch land als Hongarije opvallend te noemen is en kan worden opgevat als een compliment. De cultuurbemiddelende rol van Szobotka-Visser wordt duidelijk benadrukt en gewaardeerd.
In 1937 verschenen er meer recensies waarin de naam van Szobotka-Visser vermeld wordt. Op 30 september 1937 verschenen er zelfs twee recensies, de ene in het onafhankelijke politieke dagblad Magyarország, de andere in het eveneens politieke dagblad Az Est. Beide recensies behandelen de receptie van Echtgenoten en benadrukken de cultuurbemiddelende rol van de vertaalster. Volgens de recensenten “zal [de roman, P. P.] ongetwijfeld bijdragen aan de reputatie en populariteit van Hongaarse literatuur in Nederland” (Magyarország, 1937, p. 9)7 en begon het boek “zijn triomfantelijke reis in het buitenland” (Az Est, 1937, p. 8).8
In Nederland verscheen in 1934 een positieve recensie in Nieuwsblad van het Noorden van de goedkope herdruk van Het lied der Korenvelden van Ferenc Móra: de vertaling van Szobotka-Visser “[…] spoedig uitverkocht [zal] zijn” (Nieuwsblad van het Noorden, 1934, p. 27). In 1935 volgde onder de kop ‘Nieuwe uitgaven’ een bespreking van Van Darustraat tot Morastraat van Ferenc Móra in Nieuwsblad van het Noorden. Deze roman wordt samen aangekondigd met Het lied der Korenvelden, die een groot succes was. Er wordt vermeld dat “Mevr. Szobotka-Visser […] uitstekend de vertaling [verzorgde].” (Nieuwsblad van het Noorden, 1935, p. 15) Een jaar later, in 1936, wordt hetzelfde boek besproken in Nederland, Staat- en Letterkundig Maandblad. Daarin wordt het werk van Móra “een staal van vertelkunst” genoemd en de schrijver gewaardeerd met het woord “woordkunstenaar”. (Staat- en Letterkundig Maandblad, 1936, p. 545) Volgens de recensent, de Vlaamse schrijver Emiel J. C. Buysse (1910-1987), kunnen de lezers van Móra verlangen naar het leren van de Hongaarse taal om “er eerst recht van te kunnen genieten” (Staat- en Letterkundig Maandblad, 1936, p. 545). Buysse voegt daaraan toe: “[…] waarmee niet gezegd wil zijn dat de vertaalster, Mevrouw Szobotka-Visser, haar taak slecht zou hebben vervuld. Integendeel. Werden al onze vertalingen maar zoo goed verzorgd!” (Staat- en Letterkundig Maandblad, 1936, p. 545).
Op de binnenzijde van de omslag van de tweede druk van Het Lied der Korenvelden (Foto 4) zijn reacties en aanbevelingen te vinden van verschillende Nederlandse en Vlaamse kranten en tijdschriften met citaten uit recensies van de eerste druk (1933).
De Telegraaf schreef dat men zich gelukkig kan prijzen omdat “[…] het [boek] in Nederlandsche vertaling – in zeer zuiver Nederlandsch – tot ons [Nederlanders] gekomen is.” Emmy V. Lokhorst (1891-1970), schrijfster en literatuurcritica, schreef in Den Gulden Winckel dat “[…] J. L. Szobotka-Visser […] vlot en soms zelfs voortreffelijk [is]”. De Belgische auteur Marnix Gijsen (1899-1984) bedankt de vertaler voor haar vertaling in De Boekenkast. De roman werd dus zowel in Nederland als in België goed ontvangen.
Waarschijnlijk bestaan er meer receptiedocumenten over het vertaalactiviteit van Szobotka-Visser maar helaas zijn de mogelijkheden om deze bronnen te bereiken beperkt. Uit de bovengenoemde bronnen – ook al is er maar een klein aantal raadpleegbaar – blijkt in ieder geval dat haar vertalingen succes hebben gehad.
Cultuurbemiddeling en internationale netwerken
Dankzij het werk en de cultuurbemiddelende rol van Szobotka-Visser werden de werken van enkele Hongaarse schrijvers in een breder internationaal netwerk verspreid en kregen ze interculturele aandacht. De vertaalster heeft zeven Hongaarse romans beschikbaar gemaakt voor Nederlandstalige lezers. Haar doel was waarschijnlijk niet expliciet om cultuurbemiddelaar tussen de twee talen te worden, maar ze werd dit wel dankzij haar levensloop en haar succesvolle vertalingen. Desondanks geniet Jo Szobotka-Visser als vertaler maar weinig bekendheid in Hongarije en in het Nederlandse taalgebied. Zij vervulde verschillende rollen in het proces van cultuurtransfer en onderhield goede contacten met de toenmalige Hongaarse literaire elite, maar ze opereerde achter de schermen en bleef een verborgen vertaler, die in onze tijd helemaal vergeten is. De Hongaarse boeken die door haar zijn vertaald, zijn na 1950 niet opnieuw uitgegeven en worden vandaag de dag waarschijnlijk niet meer gelezen. In de literatuur- en vertaalgeschiedenis zijn haar leven en werkzaamheden tot nu toe onopgemerkt gebleven, haar naam is vrijwel onbekend. De focus op haar werk en persoon in dit onderzoek geeft misschien een impuls om haar werk verder onderzoeken, haar literaire werk opnieuw voor het voetlicht te brengen en een herwaardering in Hongarije en het Nederlandse taalgebied teweeg te brengen.
Onderzoek in archieven van verschillende uitgeverijen zou wellicht correspondentie van Szobotka-Visser boven water kunnen brengen en meer informatie kunnen verschaffen over haar contacten met de Nederlandse uitgeefwereld en haar honorarium.
Aalders (Ed.), Aalders, M. J., Pusztai, G., & Réthelyi, O. 2020. De Hongaarse kindertreinen: Een levende brug tussen Hongarije, Nederland en België na de Eerste Wereldoorlog. Hilversum: Uitgeverij Verloren.Az Est. 1937. Földi Mihály »Házaspár« című regénye holland nyelven. Az Est, 8.Délmagyarország. 1933. “Het Lied der Korenvelden.” Délmagyarország, 6.Magyarország. 1937. “Földi Mihály „Házaspár” című regénye megjelent holland nyelven.” Magyarország, 9.Nieuwsblad van het Noorden. 1934. “Nieuwe uitgaven.” Nieuwsblad van het Noorden, 27.Nieuwsblad van het Noorden. 1935. “Nieuwe uitgaven.” Nieuwsblad van het Noorden, 15.Pesti Hirlap. 1933. “Móra Ferenc hollandul.” Pesti Hirlap, 12.
Staat- en Letterkundig Maandblad. 1936. “Boekbespreking.” Staat- en Letterkundig Maandblad, 545.
Termorshuizen, G., & Pusztai, G. 2002. “Ernő Zboray: Een Hongaar op Java.” Indische Letteren, 17.
1. De leefjaren worden alleen vermeld als die bekend zijn. ↩
2. Vanwege het ontbreken van biografische gegevens over Johanna Szobotka-Visser, is dit onderzoek gebaseerd op een interview met Viola Szobotka (1925-), de dochter van Imre Szobotka (1890-1961) en J. L. Szobotka-Visser, afgenomen door Orsolya Réthelyi op 29 juli 2019 (privé-interview). ↩
3. Bron; Privé-interview met Viola Szobotka, dochter van J. L. Szobotka-Visser, afgenomen door Orsolya Réthelyi op 29 juli 2019. ↩
4. Gevonden op Arcanum onder ’Zugor István | Magyar életrajzi lexikon | Reference Library’. Geraadpleegd 14 april 2020. https://www.arcanum.hu/en/online-kiadvanyok/Lexikonok-magyar-eletrajzi-lexikon-7428D/z-zs-787F8/zugor-istvan-78916/ ↩
5. Vertaling door Petra Pavlitzky. ↩
6. Vertaling door Petra Pavlitzky. ↩
7. Vertaling door Petra Pavlitzky. ↩
8. Vertaling door Petra Pavlitzky. ↩