Cora Minnema-Appel (Cora Polet) werd per toeval vertaler en ze heeft in de loop der jaren door hard en consciëntieus werken een vertaaloeuvre opgebouwd dat getuigt van uitgesproken literair kwaliteitsgevoel. Cora Polet zou met een weldadig aandoende pretentieloosheid een belangrijke taak binnen het literair-culturele vlak dat Nederland en Scandinavië verbindt gaan vervullen.
Leven vol literatuur
Cora Polet wordt op 8 augustus 1930 te Rotterdam geboren als Cora Appel. Na de Tweede Wereldoorlog, nog in haar tienerjaren, verlaat ze Nederland en haar door ruzie verscheurde ouderlijk huis (Polet 2004, 181). Ze reist samen met een vriendin naar Zweden en gaat aan het werk in een typemachinefabriek in Stockholm. Op een feestje van gezamenlijke kennissen ontmoet ze landgenoot Sybe Minnema, die vanaf de jaren vijftig tot aan zijn dood in 2015 onder het pseudoniem Sybren Polet beurtelings verguisd en gelauwerd zal worden als experimenteel schrijver en dichter. Het is de opmaat tot een leven vol literatuur. Het stel blijft nog twee jaar in Stockholm wonen en werken – beiden als fabrieksarbeider, dat verdient beter dan schrijfwerk – maar ontvlucht Zweden zodra hun spaargeld toereikend is; de Zweden vinden ze koel en de cultuurarme maatschappij benauwt hen (idem, 187 e.v.) Ze keren terug naar Nederland en trekken in bij Cora’s ouders, aanvankelijk als logees, maar wegens geld- en woningnood duurt het uiteindelijk nog een decennium voordat ze – inmiddels getrouwd – een eigen bovenwoning kunnen betrekken in een monumentaal pand aan het Vondelpark, waar ze de rest van hun leven zullen blijven wonen. Sybrens literaire carrière komt intussen op stoom, maar omdat zijn boeken en bundels weinig inkomsten genereren, begint hij naast zijn eigen schrijfwerk met het vertalen van Zweedse poëzie en een aantal toneelstukken van toneelschrijver August Strindberg. Cora werkt op kantoor, nu bij een Amsterdamse typemachinefabriek, en studeert daarnaast Engels in de avonduren. Ze krijgt genoeg van het kille beleid van haar nieuwe Amerikaanse baas en besluit haar baan op te zeggen, net op het moment dat Sybren de vraag krijgt of hij Strindbergs Inferno (1897) wil vertalen (idem, 271). Hij houdt het liever bij toneelteksten en gedichten en vraagt Cora of zij de vertaling van hem over wil nemen. Zo wordt ze in feite per toeval vertaler; het is een stap die ze nooit als voor de hand liggend heeft beschouwd, maar die ze als levensgezel van iemand die ‘doordrenkt is van literatuur’ tegelijkertijd volkomen logisch vindt (Interview 2016). Strindbergs bij vlagen warrige prozaverslag van een diepe persoonlijke en psychische crisis is bepaald geen eenvoudige eerste opdracht, maar Cora toont zich niet bang aangelegd en neemt de uitdaging aan. Ook de uitgever staat achter het plan, zolang de naam Polet maar afgedrukt kan worden. Cora Minnema vindt dat geen bezwaar en noemt zich voortaan Cora Polet. Bij haar eerste vertalingen, die eind jaren zestig verschijnen, leunt ze nog zwaar op het stilistisch oordeel van Sybren, maar later keren de rollen zich om en vertrouwt hij al zijn werk toe aan haar kritische blik (Interview 2016). Na die eerste vertaling uit het Zweeds volgen er algauw meer, die ze net zo vaak in het buitenland vertaalt als thuis in Amsterdam. Samen met Sybren maakt ze gemiddeld twee keer per jaar lange reizen langs alle uithoeken van de wereld; ze bezoeken Afrika, Zuid-Amerika, Oceanië en Azië (Polet 2005). In de Verenigde Staten schaffen ze een motorhome aan, waarmee ze lange tochten maken. Ondanks hun eerdere ambivalentie tegenover Zweden keren ze er regelmatig terug, aanvankelijk vooral om te zorgen dat Cora haar taalvaardigheid kan onderhouden, maar later ook vanwege de veranderende, uitgesproken linkse en levendige cultuur, die ze als een verademing ervaren. De wintermaanden brengen ze vaak door op Gran Canaria, waar Cora als enige vrouw rondrijdt op een scooter, zonder acht te slaan op de afkeurende blikken van de eilandbewoners – zelfs Sybren moet eraan wennen dat zij vaak rijdt en hij achterop zit (idem, 265). Ze is in meer dingen haar tijd vooruit: de wens om te kunnen blijven werken en reizen is een van de redenen om samen al vroeg te besluiten geen kinderen te willen.
Op de bres voor vertalers
Thuis in Amsterdam is Cora niet alleen literair muze – Sybren wijdt een dichtbundel aan haar, die haar in schrijverskringen de bijnaam Lady Godiva oplevert – maar ook drijvende kracht achter de schrijversacties van de jaren zestig. Wanneer Sybren en zijn collega Adriaan Morriën voor de zoveelste keer klagen over de armoe die het schrijversbestaan met zich meebrengt, vragen Cora en Guusje Oldenburg, Morriëns vrouw: ‘Maar waarom dóén jullie dan niets?’ (Interview 2016). Dat resulteert in 1965 in de oprichting van het Fonds voor de Letteren, dat werkbeurzen, reisbeurzen en aanvullende honoraria verstrekt aan schrijvers en vertalers. De Polets genieten dankzij het fonds meer financiële zekerheid, want hoewel het vertalen een stabielere inkomstenbron betekent dan het schrijverschap, is het met de honoraria slecht gesteld; een vertaling levert aanvankelijk vierhonderd gulden op, ongeacht de lengte en moeilijkheidsgraad van de brontekst (Interview 2016). Maar de nieuwe subsidieregeling is niet afdoende om alle vertalers uit hun financiële nood te helpen en lijkt in eerste instantie zelfs een averechts effect te sorteren – enkele uitgevers zien hun kans schoon en proberen het vertalershonorarium helemaal weg te bezuinigen (idem). De werkgroep vertalers van de Vereniging van Letterkundigen ijvert intussen voor de invoering van een minimum woordtarief en een standaardcontract, maar de onderhandelingen met de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond verlopen stroef en ondanks toezeggingen blijven verschillende uitgevers weigeren aan de eisen van de werkgroep tegemoet te komen. In 1975 treedt Polet aan als secretaris van de werkgroep en neemt ze zitting in de onderhandelingscommissie van de KNUB en de VvL. In die hoedanigheid zet ze zich in om de cohesie binnen de beroepsgroep te bevorderen – onder meer door het organiseren van de eerste Vertaaldag – en probeert ze samen met haar medebestuursleden haar collega’s te mobiliseren om zich bij de werkgroep aan te sluiten en zich samen sterk te maken voor de handhaving van het minimumtarief en het standaardcontract. Zowel in Nederland als internationaal geeft ze voordrachten over de positie van de literair vertaler binnen het Nederlandse literaire systeem en eind jaren zeventig krijgt ze van de Europese Commissie de opdracht onderzoek te doen naar de situatie van haar collega’s in de verschillende landen van de Europese Gemeenschap. Ze komt in haar rapport tot de conclusie dat de Nederlandse vertalers minder verdienen dan de gemiddelde ongeschoolde arbeider, maar dat de situatie in verreweg de meeste andere EG-landen nog bedroevender is, terwijl de competenties die het literair vertalen vereist vergeleken kunnen worden met die van een leraar in het voortgezet onderwijs of een wetenschappelijk medewerker zonder doctorsgraad aan de universiteit (Polet 1979). Een naar redelijke maatstaven te verwachten vertaalproductiviteit resulteert in twee of drie literaire werken van 220 pagina’s per jaar, maar wie het hoofd ruimschoots boven water wil kunnen houden, moet wel vijf of zes boeken per jaar vertalen; dat is roofbouw, concludeert Polet (idem, 31). Ze pleit op basis van haar bevindingen voor de internationale invoering van een standaardcontract en de verbetering van de sociale voorzieningen, zoals werkeloosheidsuitkeringen, oudedagsvoorzieningen, ziektekostenverzekeringen en ziekteregelingen. Ook stelt ze voor een centraal leenrechtstelsel in te voeren, waarbij vertalers eerlijker gehonoreerd worden voor het uitlenen van hun werk door bibliotheken – volgens de bestaande regeling in Nederland wordt slechts 18% van de uit leengelden voortvloeiende subsidie gereserveerd voor vertalers, hoewel zij 40% van de literaire productie voor hun rekening nemen (idem, 47). Dat stelsel komt er uiteindelijk, zij het pas in de jaren negentig. Wanneer Polet in 1982 afscheid neemt van haar bestuursfunctie bij de werkgroep, zijn er meerdere successen geboekt, zo blijkt uit de notulen en jaarverslagen; ondanks de bijna jaarlijks terugkerende onwil van de uitgevers, zijn het minimumtarief en de bijbehorende indexering een voldongen feit en dankzij de vertalersactie ‘Geef ons heden’ van 1980, waarbij een zwartboek met persoonlijke verhalen van vertalers over hun financiële situatie aan de Tweede Kamer wordt aanboden, is het budget van het Fonds voor de Letteren met viereneenhalve ton verhoogd. Polet is inmiddels de vijftig gepasseerd en heeft een kleine dertig vertalingen op haar naam staan, maar is het vertalen moe en besluit een pauze in te lassen: ze begint aan een studie Scandinavistiek, waarvoor ze twee dagen in de week doorbrengt in Groningen.
Over het vak vertalen
Polet blijft lezingen geven – niet alleen over vertalershonoraria en subsidieregelingen, maar ook over het vertalen zelf en haar opvattingen daaromtrent. Hoewel ze zich tijdens haar voordrachten keer op keer een hartstochtelijk voorvechter betoont van de erkenning van de literair vertaler, is ze van mening dat die een gepaste bescheidenheid hoort te betrachten in relatie tot de schrijver. Zo stelt ze in een lezing voor de Nederlands Vereniging voor Toegepaste Taalwetenschap met als titel “Kan de dienaar beter zijn dan de meester?” dat vertalen een grotere stilistische vaardigheid vereist dan schrijven, aangezien de vertaler genoodzaakt is zich in alle mogelijke verschillende stijlen te bekwamen, maar dat die technische kunde niet opweegt tegen de prestatie van de schrijver: ‘Een literair vertaler is een herscheppend kunstenaar, geen oorspronkelijk kunstenaar’ (Polet 1984). In een artikel voor De Gids, getiteld “De stijl, niet de inhoud”, verwoordt ze het uitgebreider:
[H]et enige dat ons, vertalers, beroepshalve interesseert is de stijl van een boek, niet de inhoud, want met de inhoud worden we niet geacht iets te doen […] Het hoogst bereikbare voor een vertaler is de stijl van de oorspronkelijk auteur evenaren en dat doel ligt al hoog genoeg; misschien moet een vertaler er zelfs meer moeite voor doen dan de oorspronkelijke schrijver tijdens het schrijven van zijn boek, omdat het voor hem zijn natuurlijke stijl is en voor de vertaler een van de vele waarin hij zich in moet leven. Maar goed, als het ons lukt, zijn we gelukkig; we zijn gelukkig met de schrijver dat die zo’n goede vertaler heeft getroffen. Wat is dus een goede vertaler? Iemand die zijn stijl bíjna net zo goed beheerst als de schrijver; meer dan dat zou overdreven zijn. Bovendien heeft de schrijver zijn stijl bedacht en wij niet, wat tot de vereiste bescheidenheid aanzet. Omgekeerd kunnen wij iets dat de meeste schrijvers niet kunnen: iedere keer een andere stijl beheersen. […] Goede schrijvers dwingen je met hun stijl vaak tot een goede stijl, maar bij andere, even goede schrijvers, moet je voortdurend op zoek naar oplossingen in je eigen taal en idioom, van de eerste tot de laatste zin, wat heel uitputtend is. […] Nee, dan de Engelsen en Amerikanen met hun bewonderenswaardig soepele en goed lezende vertalingen, onder andere van Honger, maar ze zijn er wel met de ijsschaaf overheen gegaan en daarom lijken hun vertalingen ook vaak zo op elkaar, of ze nu Hamsun vertalen of Flaubert. Soms denk ik weleens als ik een wat stroeve vertaling lees: dat is goed, of op z’n minst adequaat, vertaald. (Polet 1993)
Die laatste zin nodigt uit om Polets opvattingen naast haar oeuvre te leggen – vooral in het licht van Törnqvists eerdergenoemde oordeel over Polets eigen ‘ijsschaaf’. In antwoord op de vraag of ze haar aanpak door de jaren heen gewijzigd heeft, luidt haar verklaring dat ze gedurende haar hele vertaalcarrière steeds dezelfde werkwijze heeft aangehouden (Interview 2016). Of dat ook zo is – en zo ja, welke dan precies – zou verder onderzoek moeten uitwijzen. Het is duidelijk dat Cora Polet uitgesproken ideeën had over de taak van de vertaler en hoe je je diende te positioneren als vertaler. In hoeverre beantwoordde ze aan de beschrijvingen van de ‘cultuurbemiddelaar’ zoals die in het cultural transfer-onderzoek worden gebezigd?
Cora Polet als cultuurbemiddelaar
In welke fasen van het cultural transfer-proces opereerde Cora Polet? En in hoeverre week ze daarvan af? De cultuurbemiddelaar speelt een belangrijke rol, hetzij op de achtergrond, hetzij zichtbaar binnen vakverenigingen, bij literaire bijeenkomsten of bij optredens van de auteurs die ze hebben vertaald, denk aan Poetry International. Ook Cora Polet is zichtbaar op allerlei fronten. Dat we van cultuurbemiddelaar spreken en niet van (literair) vertaler is juist vanwege de verschillende rollen die ze in het literaire veld innemen. Ze zijn actief in verschillende (nationale) literaire velden. Ze zijn goed thuis in de cultuur van de brontaal en van de doeltaal. Een ander belangrijk aspect is dat een vertaler niet alleen een literaire tekst vertaalt maar ook, al dan niet bewust, culturele elementen via de vertaalde tekst van het ene cultuur- en taalgebied naar het andere. Voor verschillende tijdvakken hebben onderzoekers op het gebied van de cultural transfer en vertaalwetenschappers categorieën van cultuurbemiddelaars gedefinieerd. Door de eeuwen heen hebben diplomaten, migranten, kooplieden en taalonderwijzers als cultuurbemiddelaars gefunctioneerd. Aan het einde van de negentiende eeuw en begin twintigste eeuw werd het vertalen steeds meer een vak op zich en zien we dat naast het werk als vertaler ook posities van onder meer recensent, journalist, tijdschriftredacteur en uitgever werden ingenomen. In de verschillende perioden werden er steeds andere of nieuwe rollen en posities ingenomen en activiteiten ondernomen. Maar de actoren bevonden zich steeds in een transnationale ruimte. Cultuurbemiddelaars zijn invloedrijk omdat ze zoals Pascale Casanova opmerkt een onzichtbare groep vormen met een ‘immense power of consecration, of determining literary quality’ (1999, 22). Passen we deze beschrijving op Cora Polet toe dan kunnen we met recht stellen dat ze verschillende rollen heeft. Cora Polet is als vertaler thuis of elders aan het werk met de teksten, maar ook op de barricaden voor betere arbeidsvoorwaarden van schrijvers en vertalers. Cora is in dat opzicht een pionier. Veel van haar voorstellen, bijvoorbeeld om een leenrechtstelsel in te voeren, zijn gerealiseerd. Ook is ze een actief lid van de literaire scene in het Amsterdam vanaf de jaren 1960, onder andere in de kring rond Amy van Marken. Veel bekende Scandinavische auteurs bezoeken de kring rond Van Marken. De toenmalige secretaris van de Zweedse academie Artur Lundkvist verschijnt in Amsterdam om zich te laten informeren over potentiële Nederlandstalige Nobelprijskandidaten door onder andere de Polets (Broomans & Klok 2010, 31). Cora Polet is zichtbaar in verschillende fasen van het cultural transfer-proces. In de eerste fase, die van de ontdekking en introductie, is ze minder actief. Door Sybren gaat ze Strindberg vertalen en ook komt het voor dat uitgevers vragen haar werk van auteurs te vertalen. Daarbij heeft ze een groot netwerk en via Van Marken is er een doorlopende stroom van informatie over nieuwe auteurs. Cora heeft verschillende toneelstukken vertaald die door toneelgezelschappen zijn opgevoerd, maar alleen als manuscript voorhanden waren en nooit of veel later, zoals De vader van Strindberg, in boekvorm worden gepubliceerd. Cora werkt meer achter de schermen om interessant werk te introduceren of te promoten. Ze doet dit vooral via aanvragen bij het Fonds voor de Letteren voor de vertaling van een literair werk. In de laatste fase van de afgeronde en geslaagde cultural transfer, waarin een vertaling geïntroduceerd, vertaald, verkocht, gelezen en gerecenseerd is, zijn er wat betreft de positie en rol van Cora een paar opmerkelijke zaken aan te wijzen. Zo is er in het geval van Henning Mankell sprake van een geslaagde cultural transfer. Mankell werd een bekende auteur die goed verkocht en massaal werd gelezen. Met name de Wallander-detectives werden veelvuldig gerecenseerd, tournees en interviews volgden, maar op een gegeven moment ‘verlaat’ Cora de auteur en wil ze hem niet meer vertalen. Ze geeft hiervoor als reden op dat ze de kwaliteit van zijn latere boeken minder vond. Ze voelde zich ook door Mankell geschoffeerd toen ze hem op een boekenbeurs ontmoette (Interview 2016). Hier speelt ze de rol van een ‘ontrouwe’ vertaler. Cultuurbemiddelaars die hun auteurs trouw blijven of niet geven een actieve rol weer in het proces van de cultuurbemiddeling. Een ander opmerkelijk aspect is dat Cora niet alleen zelf wordt beoordeeld op haar vertalingen, dat heeft ze natuurlijk gemeen met andere vertalers, maar ook zelf oordelen velt. Ze heeft een uitgesproken vertaalopvatting geformuleerd zoals we dat kunnen lezen in ‘De stijl, niet de inhoud’ en neemt hier een zichtbare plaats in. Ze vond dat je trouw moest zijn aan het woord van de meester, maar door het vertalen van veel meesters en daarmee stijlen, wordt de vertaler een stijlvirtuoos. Amy van Marken had gelijk. Cora Polet was een vertalerspersoonlijkheid en vervulde geheel pretentieloos een belangrijke taak op het gebied van de literaire betrekkingen tussen Nederland en Scandinavië. Daarnaast heeft Cora een pioniersfunctie vervuld op het gebied van de arbeidsvoorwaarden van vertalers. Een door Petra Broomans en Eline Jongsma geschreven in memoriam van Cora Polet verscheen eerder in de rubriek Vrijdag Vertaaldag op Webfilter, zie hier.