Tag archieven: 1901-2000

Diederik Christoph Grit, 1949-2012

Grit bij boekpresentatie van Het gelukkige Arabië in Amsterdam. Fotograaf onbekend.

Om Diederik Grit alleen vertaler te noemen, zou afbreuk doen aan de veelvoud van rollen die hij vervulde op het gebied van cultuurbemiddeling; hij was docent, wetenschapper, literair én technisch vertaler. De focus lag hierbij op de culturele banden tussen het Nederlandse taalgebied en de Scandinavische talen, met name het Deens.
Hij studeerde Nederlands aan de Rijksuniversiteit Groningen, en tijdens zijn studie was de keuze voor de bijvakken Deens en Noors niet bijzonder doordacht.1 Die beslissing heeft echter wel een grote invloed op zijn latere loopbaan gehad. Grit zou de Nederlandstalige literaire wereld verrijken met een aanzienlijke hoeveelheid Scandinavische werken en vertaalde onder meer Thorkild Hansen en Åsne Seierstad. Een deel van zijn vertaaloeuvre kwam tot stand in samenwerking met Edith Koenders (1962).

English>>>

Affectie voor Scandinavië
Toch was de keuze voor Scandinavië misschien niet geheel uit de lucht komen vallen; Grits ouders waren ook gecharmeerd van het Hoge Noorden en hebben elkaar zelfs ontmoet in Denemarken. Zij waren allebei lid van de protestantse jeugdbeweging VCJC, Vrijzinnig Christelijke Jeugdcentrale, en namen deel aan de eerste buitenlandse reis van de VCJC in 1947 met als bestemming het door oorlogsgeweld redelijk ongeschonden Denemarken. Het was tijdens deze reis, zo schrijft Grit in het aan zijn ouders gewijde gedenkboekje Altijd reisgenoten (p. 23), dat “de liefde voor elkaar én voor Scandinavië was geboren”.
Zijn vader, Arend Grit (1921-2002), was een bekende architect van voornamelijk woningen en schoolgebouwen. Zijn moeder, Anneke Benthem (1921-2002), was voor haar huwelijk lerares aan meisjesscholen. Grit benadrukt in het eerder genoemd boekje hoe bepalend de invloed van zijn vader is geweest voor zijn eigen belangstelling in de culturele sfeer:
“Van huis uit kreeg [mijn vader] weinig culturele bagage mee, maar hij ontplooide zich in allerlei kunstvormen als toneelspeler, dichter, journalist en natuurlijk vooral als architect en beeldend kunstenaar. (…) Als kinderen hebben wij onze belangstelling voor literatuur en kunst voor een groot deel aan hem te danken (…).”2

Grit was de oudste van drie kinderen, en niet de enige met affiniteit met Scandinavië; zijn zus ging na haar studie Engels in 1974 in Noorwegen studeren, waar ze is blijven wonen.
Zelf vertrok hij enkele jaren later ook naar het Noorden. Nadat hij een tijd werkzaam was geweest als docent Nederlands aan Sint-Maartenscollege in Haren, kreeg hij in 1979 een baan aan de Universiteit Kopenhagen als lector Nederlands. Dit verblijf in Denemarken, dat drie jaar duurde, was doorslaggevend voor Grits verdere ontwikkeling als cultuurbemiddelaar en vertaler.

Grit als cultuurwetenschapper
Tijdens de voorbereidingen voor zijn colleges in Kopenhagen viel het Grit op dat er nauwelijks kennis bestond over de literaire en culturele banden tussen Nederland en Scandinavië, en bij nader onderzoek bleek dat de beschikbare bronnen de lacunes niet op konden vullen, zoals hij vermeldt in het Woord vooraf in zijn proefschrift. Deze constatering vormde de opmaat tot een onderzoek dat zou uitmonden in zeven artikelen over de wederzijdse beeldvorming rond de betrokken literaturen en een bibliografie van Deens-Nederlandse literaire vertalingen gepubliceerd in de jaren 1731 tot en met 1982, uitgegeven in 1986.

De artikelen verschenen tussen 1980 en 1992 in verschillende wetenschappelijke tijdschriften en werden herzien en bewerkt tot het in boekvorm uitgegeven proefschrift Driewerf zalig Noorden: over literaire betrekkingen tussen de Nederlanden en Scandinavië. Hiermee verkreeg Grit in 1994 de doctorstitel bij de net opgerichte Faculteit der Cultuurwetenschappen van de Rijksuniversiteit Limburg in Maastricht.

Het eerste hoofdstuk van Grits proefschrift is een methodologische verkenning. In de volgende vier hoofdstukken staat de relatie van achtereenvolgens vier Nederlandstalige auteurs met Scandinavië centraal: Joost van den Vondel (1587-1679), Willem Bilderdijk (1756-1831), Frederik van Eeden (1860-1932) en Stijn Streuvels (1871-1969). Met deze auteurs uit verschillende perioden als vertrekpunt beschrijft Grit uitvoerig de wederzijdse literaire receptie in Scandi­navië en Nederland. In hoofdstuk 6 gaat Grit eerst in op de vraag of er überhaupt mogelijkheden zijn om te spreken van een coherente receptiegeschiedenis van Deense werken in Nederlandse vertaling, gebaseerd op de door hem samengestelde bibliografie over Deense literatuur in Nederland en Vlaanderen tussen 1731 en 1982. Om tot een conclusie te komen gaat Grit dieper in op de gehanteerde me­thode en de problemen die hij tegenkwam bij het samenstellen van zijn biblio­grafie. Een groot deel van de vertalingen uit het Deens betreft het werk van H.C. Andersen (1805-1875), die het onderwerp is van hoofdstuk 7, waarin zeventien Nederlandse vertalingen van Andersens “Reisekammeraten” worden besproken. Het slothoofdstuk behandelt de twintigste-eeuwse receptie van Nederlandstalige literatuur in Denemarken.

Het proefschrift is een interessant document om te bekijken in het licht van de verschillende rollen die Grit zelf vervulde op het terrein van de cultuurbemiddeling. Het meest in het oog springt zijn rol als cultuurwetenschapper, die het Nederlandse taalgebied en de wetenschappelijke wereld heeft verrijkt met kennis over Scandinavië en de literatuur ervan. Ook zijn bibliografie is hierbij een onmisbare bron, die ongetwijfeld nog generaties wetenschappers van materiaal zal voorzien.
Voor wat betreft Grits rol als vertaler is met name het hoofdstuk over H.C. Andersen interessant, omdat het inzicht geeft in zijn ontwikkeling en vakinhoudelijke achtergrond. In dit hoofdstuk (getiteld “Makkers en kameraden: een analyse van H.C. Andersens Reisekammeraten in zeventien Nederlandse vertalingen, 1848-1992”) analyseert hij vertalingen van het sprookje in het Nederlands aan de hand van het vertaalkritische model van Katharina Reiß en dus met oog voor de semantische, lexicale, grammaticale en stilistische instructies in de tekst, plus de extralinguale determinanten, zoals bijvoorbeeld tijdsaspect en vakkennis. Het is aannemelijk dat dit onderzoek invloed heeft gehad op zijn eigen ontwikkeling als literair vertaler; het analyseren van zo veel vertalingen geeft een gedegen kennis van de aspecten van het vertalen van een werk, niet alleen gezien vanuit de praktijk van het vertalen, maar ook vanuit vertaalwetenschappelijke hoek.

Veel persoonlijke vertaalopvattingen zijn er niet terug vinden in Driewerf zalig Noorden; het is immers een wetenschappelijk document. Toch staat er in de inleiding, op pagina 23, een aanknopingspunt over hoe Grit dacht over de positie van vertalingen en vertalers. Hij benadert in deze alinea vertalingen als receptiedocumenten, en reflecteert op de grote verantwoordelijkheid van de vertaler; hoewel de originele tekst op meerdere manieren te interpreteren valt, brengt de vertaler haar of zijn interpretatie van de brontekst over op de lezer.

Wisselende ontvangst proefschrift
Grits studie werd wisselend ontvangen. De recensie van Dorthe Schipperheijn, verschenen in De Nieuwe Taalgids, Jaargang 88 (1995), is voornamelijk te zien als een samenvatting van de bevindingen van Grit en bevat nauwelijks kritiek. Zij looft de bundeling van de uiteenlopende artikelen, waardoor er “onderling gemakkelijk relaties kunnen worden gelegd die de bevindingen in de afzonderlijke stukken dikwijls ondersteunen”. De recensie in Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Jaargang 112 (1996) van de neerlandicus Olf Praamstra is iets kritischer. Praamstra noemt het onderzoek te fragmentarisch, vindt het boek “iets onevenwichtigs” hebben en laakt de “methodologische willekeur”. Ook M.H. van Kuik is in zijn recensie voor BMGN: Low Countries Historical Review, 111/3 (1996), 382–383, niet al te enthousiast over het boek. Zijn kritiek richt zich vooral op de methodologische aanpak en de keuze van de onderwerpen. Daarentegen is scandinaviste Annelies van Hees, die het boek besprak in Filter, 2:2 (1995), weliswaar kritisch over het gebrek aan samenhang tussen de hoofdstukken maar zeer lovend over de nauwkeurigheid van het onderzoek en benoemt zij expliciet “de grote dienst” die Grit de scandinavistiek met zijn dissertatie heeft bewezen.
Ondanks de kritische noten spreken de recensenten waardering uit voor het feit dat het proefschrift lacunes heeft opgevuld in wederzijdse literaire relaties tussen de Lage Landen en het Noorden, en dat het een goede aanzet geeft tot verder onderzoek.

Vertaalcarrière
Weliswaar concentreert Grit zich in zijn proefschrift op literair vertalen, zijn eerste stap in het professioneel vertalen is in de technisch-wetenschappelijke hoek geweest. Ook dit valt terug te leiden tot zijn tijd in Kopenhagen. In het artikel “De vakinhoudelijke component in de vertalersopleiding” uit 1991 beschrijft Grit beeldend hoe zijn beslissing om vertaler te worden tot stand kwam:

Toen ik daar [in Kopenhagen] nog geen jaar werkte, werd mij gevraagd op te treden als gecommitteerde bij de Deense staatsexamens tolk-vertaler Nederlands. Ik herinner me nog heel goed mijn vreselijke gêne, dat ik moest oordelen over kandidaten met wie ik in taalkundig opzicht nog wel kon wedijveren, maar die vakinhoudelijk ver boven mij uitstegen. Ik zou zelf als een baksteen zijn gezakt voor de juridische, economische en technische vertaalexamens die deze kandidaten kregen voorgelegd! (…)  Maar deze wat klungelige ervaring heeft me wel aan het denken gezet; ik heb me gestort op Deense en Nederlandse vakteksten, ben zelf beëdigd vertaler geworden, en verscheidene van mijn oud-studenten zijn in het vertalersvak terechtgekomen, één zelfs bij de EG.

Grits besluit om zich te richten op vertalen leidde tot een nieuw hoofdstuk in zijn carrière. In 1982 verliet hij de universiteit in Kopenhagen om docent Nederlands en Documentatie te worden aan het Rijksinstituut voor hoger beroepsopleiding, opleiding tot vertaler, in Maastricht, nu bekend als Vertaalacademie Maastricht, onderdeel van de Zuyd Hogeschool. Deze opleiding was in augustus 1981 van start gegaan en richtte zich op het opleiden van technisch-wetenschappelijke vertalers en tolken. Eén van onderwerpen die hem in het bijzonder boeiden waren cultuurbepaalde termen en uitdrukkingen, realia genoemd. Deze interesse leidde tot het artikel “De vertaling van realia”, voor het eerst gepubliceerd in het tijdschrift Filter (1997, 4:4, 42-48) en later ook opgenomen in Denken over vertalen: Tekstboek vertaalwetenschap (2004 en 2010). Grit geeft daarin een overzicht van de in de praktijk voorkomende strategieën bij het vertalen van realia, en hoe die samenhangen met verschillende tekstsoorten, tekstdoelen en doelgroepen. In deze inleidende verhandeling gaat hij bovendien in op de verschillende vertaalstrategieën en hun geschiedenis, waarbij de focus ligt op literaire teksten. Niettemin onderstreept hij dat deze afwegingen evenzeer van belang zijn voor niet-literaire teksten en legt hij door middel van het onderwerp realia expliciet een verband tussen literair en zakelijk vertalen, en stipt hij hierbij cultuurbemiddeling aan:
“Leden van de ene cultuurgemeenschap hebben meestal geen voorstelling van de denotatie, de objectieve betekenis, van begrippen uit de andere gemeenschap, laat staan van de connotatie, de met die begrippen verbonden associaties. Zo is de Elfstedentocht niet alleen een schaatstocht van tweehonderd kilometer langs elf Friese steden, maar ook verbonden met associaties als een nationaal evenement, een feestelijke sfeer, afzien bij Bartlehiem en klunen over de dijk.”3

Literair vertaaloeuvre
In het artikel schijnen Grits kennis van het vertalen en verknochtheid aan het onderwerp door, en vanaf 2000 richtte hij zich helemaal op het zelf vertalen van teksten; hij stopte met doceren. Uit financiële overwegingen vertaalde hij zakelijke teksten, maar daarnaast begon hij ook met het vertalen van romans.
Al vrij vroeg in zijn literaire vertalersloopbaan ging Grit een samenwerking aan met Edith Koenders, allereerst voor de vertaling van De gode søstre van Leif Davidsen (1950), bij De Geus verschenen onder de titel Bloedverwanten, dat de uitgever sneller wilde uitbrengen dan ze individueel konden en wilden vertalen (Koenders, persoonlijke communicatie via e-mail, 18 november 2018).

Dit project was het begin van een vriendschap en langdurige samenwerking, die in 2006 zou resulteren in de bekroning van hun vertaling Het gelukkige Arabië (1962) van Thorkild Hansen (1927-1989) met de Amy van Markenprijs. De Amy van Markenprijs wordt tweejaarlijks uitgereikt aan een uitmuntende recent uitgekomen literaire vertaling uit een van de Scandinavische talen, en dat de jury hun vertaling inderdaad als uitmuntend beschouwde, blijkt wel uit de lovende woorden in het juryrapport: “De moeilijkheidsgraad en de gelaagdheid van de brontekst hebben de vertalers tot grote inspanningen aangezet en zij hebben die uitdaging met succes volbracht.”4 De vertaling wordt onder andere geprezen om de nauwkeurigheid, het fraaie Nederlands, de creatieve oplossingen en het meedenken met de hedendaagse lezer.
Na dit succes vertaalden ze in 2008 nog een documentaire roman van Hansen, Jens Munk (1965).

Grit en Koenders vertaalden samen ook boeken uit heel andere genres, zoals de tragikomische romans van de Deense bestsellerauteur Erling Jepsen (1956), onder andere de twee romans die bekendheid verkregen door de gelijknamige en meervoudig gelauwerde verfilmingen: Kunsten at græde i kor (2002, film 2006) en Frygtelig lykkelig (2004, film 2008), hier verschenen onder de titels De kunst om in koor te huilen (2008) en Vreselijk gelukkig (2008).
Een andere opvallende naam in het lijstje van vertaalde auteurs is die van Søren Kierkegaard (1813-1855), de bekende Deense filosoof en theoloog. Hoewel Kierkegaards filosofische werken al veelvuldig in het Nederlands vertaald waren, was dit nog niet het geval bij zijn, meer persoonlijke, brieven. De vertaling van Grit en Koenders, uit 2009,  vulde deze lacune op.

Hun samenwerking kan zonder twijfel succesvol genoemd worden; ze vertaalden een breed oeuvre van in totaal elf titels. Een verklaring van hun succes als vertalersduo kan waarschijnlijk gevonden worden in het feit dat ze elkaar goed aanvulden, wat naar voren komt in het levensbericht dat door vertaalster Jeanne Holierbroek is geschreven en verscheen in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in 2013. Hierin somt Koenders de sterke punten op van Grit als vertaler: “historisch besef, een grote vaardigheid in het vinden van de juiste termen, het strikt – soms wel erg strikt… – in acht nemen van de regels uit woordenboeken en grammatica, het vertalen van versjes, het vertalen van ambtelijke taal”. Ze noemt dat hij minder graag werkte aan poëtische teksten en de beschrijving van stemmingen en gevoelens, maar dat zij op dat vlak juist weer meer bedreven was.

Ook individueel vertaalde Grit enkele grote Scandinavische namen en prijswinnaars. Zo begon hij zijn literaire vertalerscarrière in 2002 met Vriend en vijand, een vertaling van de Deense thriller Venner og fjender (2000) van Mark Ørsten (1967). Het is de derde roman van deze auteur, die voor zijn debuutroman in 1995 Det Danske Kriminalakademis debutantpris ontving, een prijs voor misdaadromans van debutanten.
Verder noemenswaardig in zijn vertaaloeuvre zijn de werken geschreven door journaliste en oorlogscorrespondente Åsne Seierstad (1970), die op meerdere vlakken opvallend zijn; het gaat om non-fictie boeken die Grit vertaalde uit het Noors. Het eerste werk van Seierstad dat Grit vertaalde is de bestseller Bokhandleren i Kabul (2002), in 2003 verschenen als De boekhandelaar van Kaboel. In eigen land ontving Seierstad de prestigieuze literatuurprijs Bokhandlerprisen voor deze publicatie, waarna het veelvuldig in de publiciteit kwam door een rechtszaak wegens smaad die werd aangespannen door de hoofdpersoon van het verhaal. Daarna vertaalde Grit nog twee boeken van Seierstads hand, respectievelijk over de conflicten in Kosovo en het dagelijks leven in Irak in de periode rond de Amerikaanse invasie (het laatste samen met Koenders).

Titelblad van Grits in beperkte oplage verschenen uitgave Anton van Duinkerken en Sigrid Undset met een hem kenmerkende notitie

Verder onderzoek
Al met al kan gesteld worden dat Diederik Grit, individueel en samen met Koenders, een grote bijdrage heeft geleverd aan de bekendheid van Scandinavische literatuur in het Nederlandse taalgebied, zowel door de vertaling van literaire werken als door zijn wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot literatuur en cultuur.
Verder onderzoek naar Grits rol als cultuurbemiddelaar zou zich kunnen richten op de vele recensies die hij heeft geschreven voor onder andere Tijdschrift voor Skandinavistiek.
Bovendien zou het interessant zijn om te onderzoeken in hoeverre Grit heeft bijgedragen aan het Nederlandse vertaallandschap door zijn functies als voorzitter van de Literaire Sectie van het Nederlands Genootschap van Tolken en Vertalers en als secretaris van de Zuidelijke Afdeling van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, functies die hij in de jaren negentig bekleedde.

Elise Bijl

Met dank aan Edith Koenders voor het verschaffen van informatie over haar samenwerking met Grit en het ter beschikking stellen van de foto bovenaan dit artikel.


1. Holierhoek, Jeanne. 2013. “Diederik Christoph Grit.” Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde: 56-61. https://www.dbnl.org/tekst/_jaa004201301_01/_jaa004201301_01_0008.php. Geraadpleegd op 20-11-2020.
2. Grit, Diederik. 2004. Altijd reisgenoten. Valkenberg: De Hondsrug Pers, p. 65.
3. Grit, Diederik. 1997. “De vertaling van realia.” Bezocht op 14 september, 2020. https://www.tijdschrift-filter.nl/jaargangen/1997/44/de-vertaling-van-realia-42-48
4. van der Liet, Henk, Pauline Sarkar en Rita Verschuur. 2006. “Juryrapport van de Amy van Markenprijs 2006.” Bezocht op 19 september 2020. https://www.leonorachristina.nl/files/Jury%20rapport%20%28def%29%20new%20Amy%20van%20Marken%20prijs%202006.pdf

Terug naar overzicht >>>

Dit bericht werd geplaatst in de categorie Vertalers vanuit het Deens, Noors en getagged .

Greta Baars-Jelgersma, 1911-2014

Greta Baars-Jelgersma schreef vanaf het midden van de jaren 1930 een veelzijdig en maatschappelijk geëngageerd vertaaloeuvre op haar naam van literaire en non-fictie werken uit Scandinavië, die later vaak klassiekers zijn geworden in het land van herkomst.1 Dat zij een breed scala aan Nederlandse uitgevers voor haar auteurs wist te interesseren, zegt zowel iets over de ontvankelijkheid in de jaren dertig van deze uitgevers voor vernieuwende literatuur uit Denemarken, IJsland, Noorwegen en Zweden als over het literaire netwerk dat Baars-Jelgersma om zich heen wist te weven. Een netwerk dat ze op eigen kracht opbouwde; Baars-Jelgersma was een selfmade woman en autodidact op het gebied van de Scandinavische talen en literaturen.

English>>>

In Scandinavië lag het zwaartepunt van haar netwerk in Noorwegen. Zo vertaalde ze in het interbellum werk van de progressieve journalist Odd Hølaas (1898-1968) die in de jaren dertig schreef over de positie van de Afro-Amerikanen in de VS, van de baanbrekende auteurs Aksel Sandemose (1899-1965) en de op latere leeftijd debuterende Cora Sandel (1880-1974) en van de door de gebroeders Grimm geprezen spookjesverzamelaars Per Chr. Asbjørnsen (1812-1885) en Jørgen Moe (1813-1882). Op de piano bij haar thuis stonden in 2010 de foto’s van haar man Herman Baars (1909-2004) en van haar favoriete auteur Knut Hamsun (1859-1952) zij aan zij. Ook na de Tweede Wereldoorlog koos ze als vertaler voor verrassende titels; zo vertaalde ze een bijzonder dagboek van de verzetsstrijder Petter Moen (1901-1944), werk van de communist Nordahl Grieg (1902-1943), van de controversiële Noorse ontdekkingsreiziger Thor Heyerdahl (1914-2002) en de Zweedse Nobelprijswinnaar Pär Lagerkvist (1891-1974). In 1951 zette ze een opmerkelijke stap. Als eerste vrouw in Nederland richtte ze een auteursbureau op, überhaupt een relatief nieuw verschijnsel in de internationale boekenbranche. Tot op hoge leeftijd bleef ze actief als vertaler en literair agent. Het feit dat ze autodidact was en de Nederlandse scandinavistiek zich vanaf de jaren vijftig steeds meer ging professionaliseren, was er misschien de oorzaak van dat er weinig aansluiting was tussen Baars-Jelgersma en de academische scandinavisten. Op latere leeftijd lijkt ze een einzelgänger te zijn geworden en in 2010 was ze als vertaler en literair agent in het vergeetboek terecht gekomen.

‘Vertalen is mijn bestaan’ – een selfmade woman
Greta Baars-Jelgersma startte haar vertaalcarrière in 1936 met de experimentele roman Een vluchteling kruist zijn spoor van de Noorse auteur Aksel Sandemose (1899-1965). De roman uit 1933, die wordt beschouwd als het magnus opus van Sandemose, kreeg internationale belangstelling en werd in hetzelfde jaar als de Nederlandse vertaling ook uitgegeven door uitgeverij Knopf in New York, waar het een van de meest succesvolle boeken uit de Noorse literatuur in de jaren 1930 werd. Sigrid Undset (1880-1949) schreef een voorwoord voor de Engelse vertaling, dat door Baars-Jelgersma ook voor de Nederlandse uitgave werd vertaald. In Nederland werd de roman eveneens snel als een bijzonder werk herkend. Recensenten van verschillende dagbladen beschreven het als “een eigenaardig, critisch boek” dat “grote indruk zal maken”,2 als “een der wildste boeken die ik ooit las. […] Een boek voor de toekomst”.3 Nog twee romans zou Baars-Jelgersma van Aksel Sandemose vertalen: Er stond een bank in ’t groen (1939) (Der stod en benk i haven, 1937) en De teerhandelaar (1947) (Tjærehandleren, 1945).
De keuze voor het experimentele en maatschappijkritische proza van Sandemose is illustratief voor het vertaaloeuvre van Baars-Jelgersma in de periode 1936-1950. In twee interviews in 2007 en 2010 vertelde ze dat zij de door haar vertaalde titels zelf bij de verschillende Nederlandse uitgevers, waaronder Erven J. Bijleveld (1936), De Arbeiderspers (1939) en De Driehoek (1947), heeft aangebracht.4
Al met haar eerste vertaling toonde Baars-Jelgersma een bijzondere neus te hebben voor vernieuwende literatuur. In de periode 1936-1950 wist ze een tegendraads vertaaloeuvre op te bouwen. Haar keuzes voor bepaalde werken zijn vaak opmerkelijk te noemen en sloten niet aan bij het beeld dat rond de Tweede Wereldoorlog over de Scandinavische literatuur bij het Nederlandse publiek ontstond. Literatuur uit Scandinavië werd gezien als regionale literatuur, verguisd en door uitgevers gemeden.5 Een vroege smaakmaker voor deze omslag was Menno ter Braak (1902-1940); later deden Annie M.G. Schmidt (1911-1995) en Godfried Bomans (1913-1971) nog een duit in het zakje.6 Bij literatuur uit het Noorden werd lange tijd alleen nog gedacht aan eeuwig zingende bossen, zwijgende en droeve plattelanders, de bewondering van het naziregime voor de Oudnoorse symbolen en de link die door Ter Braak werd gelegd tussen populaire Scandinavische literatuur en Blut- und Boden ideologieën.7
Baars-Jelgersma’s vertaaloeuvre toont een heel ander beeld van de literatuur uit Scandinavië, een beeld dat door veel Nederlandse literaire smaakmakers in de periode 1935 tot 1960 niet werd opgepakt. De ‘tegendraadsheid’ van haar keuzes is des te opmerkelijker als we in beschouwing nemen dat ze een autodidact was op het gebied van de Scandinavische talen en literaturen, geen letterkundestudie had gevolgd en haar literaire netwerk binnen de uitgeefbranche op eigen kracht heeft opgebouwd.

Een alternatieve opleiding tot vertaler en cultuurbemiddelaar
Er is maar weinig informatie over Greta Baars-Jelgersma en haar vertalingen te vinden. In de digitale bibliotheek van de Nederlandse letteren is ze met slechts één publicatie opgenomen: Maar het leven leeft (1944), de vertaling van Men livet lever (1933) van Knut Hamsun.8 In de kinderliteratuurgeschiedenis Wormcruyt met suiker (1950) noemt D.L. Daalder haar vertaling van Noorse Volkssprookjes (1944),9 J.M. Vr. [J.M. Vreugendenhil] laat zich in het letterkundig maandblad Ontmoeting lovend uit over haar vertaling van Pär Lagerkvists Barabbas (1950).10 De site Noordse literatuur noemt acht van haar vertalingen.11
We kunnen hier spreken van een vergeten vertaalster; Baars-Jelgersma heeft meer dan honderd vertalingen op haar naam staan, maar anno 2007 kenden mensen haar naam niet meer, of spraken over haar alsof ze zeker twee generaties ouder was – zoals Rita Verschuur (1935), destijds zelf 72 jaar oud. Onderzoek in 2007 wees uit dat Baars-Jelgersma niet alleen nog in leven was, maar ook goed aanspreekbaar en open stond voor interviews, op 96- en 98-jarige leeftijd.12
De interviews bieden de volgende biografische informatie. Greta werd op 23-11-1911 als dochter van Reinder Jelgersma en Hendrika Heerdt geboren in Enkhuizen, waar ze de hbs doorliep. Haar vader had een zaak in herenkleding, haar moeder overleed toen ze dertien was. Haar vader hertrouwde en er werden nog drie kinderen geboren. Met haar stiefmoeder boterde het niet, vertelde ze, en toen ze achttien was, ging ze het huis uit om de kost te verdienen. Ze had toen kersvers het eindexamen van de vijfjarige hbs op zak. In Enkhuizen had ze bij de protestantse jeugdorganisatie Sola Fide haar latere echtgenoot Hermanus Dirk (Herman) Baars (1909-2004) leren kennen, die in Utrecht woonde. Dit zal wellicht de verklaring zijn dat Greta Baars naar Utrecht verhuisde, waar ze eerst bij de Landarbeidersbond, daarna als employee van de posterijen in Bilthoven ging werken. Bij de post had ze het naar haar zin, gedurende een jaar volgde ze er een bedrijfsopleiding tot PTT-ambtenaar. Vakken als telegrafie en telefonie zijn daarbij niet verrassend, het vak ‘decente kleding’ (geen jurk zonder mouwen, niet te chique gekleed) vertelt vooral iets over de periode dat ze de opleiding volgde. Het moet rond 1929 zijn geweest. Het werk bij de PTT was voor Greta Jelgersma niet van lange duur. Naar haar zeggen ging de PTT bezuinigen en ontsloegen ze haar omdat ze ‘toch ging trouwen’. Dat deed ze inderdaad, op 24-12-1932 trad ze in Enkhuizen in het huwelijk met Herman Baars.13 Samen met haar man bouwde ze een werkzaam leven op, dat uiteindelijk geheel gericht zou zijn op Scandinavië. Greta Baars-Jelgersma werd vertaler en als gezegd een van de eerste literaire agenten in Nederland; in 1951 richtte ze haar eigen auteursbureau op. Haar man, de econoom Herman Baars, werd directeur van het mede door hem opgerichte Nederland-Noord-Europa Instituut, dat gelet op het profiel van Baars ongetwijfeld een instituut ter bevordering van economische samenwerking tussen Scandinavië en Nederland zal zijn geweest.14 Zo waren ze beiden actief of het gebied van kennistransfer tussen verschillende taalgebieden en lijken ze daarin ook beiden tot de voorhoede te hebben behoord.15 Kinderen kreeg het paar niet.
Baars-Jelgersma’s belangstelling voor Scandinavië dateerde van de middelbare schooltijd. Ze vertelde altijd gebiologeerd te zijn geweest door de lang gestrekte vorm van Noorwegen op de landkaart. Die fascinatie blijkt ook uit het omslag van haar eerste vertaling, die tevens iets vertelt over de achtergrond van Aksel Sandemose, die was geboren in Denemarken en in 1930 emigreerde naar Noorwegen, het land van zijn moeder. Voor een studie van de Scandinavische talen wendt Baars-Jelgersma zich in Utrecht tot de universiteit. Ze begon er met Noors en kreeg daar enige tijd les van iemand waarvan ze intussen de naam is vergeten, totdat ze ontdekte dat het geen Noors maar Deens was, dat ze leerde. Daarna heeft ze zich, zoals ze vertelde, het Noors zelf eigen gemaakt, onder andere tijdens de vele reizen die ze met haar man naar Scandinavië maakte. Haar eerste stap in de uitgeefwereld, die leidde tot de publicatie van Een vluchteling kruist zijn spoor, zette ze met behulp van Bastiaan Bommeljé van uitgeverij Erven J. Bijleveld, die haar zoals ze het uitdrukte ‘het vertaalvak binnenleidde’.16 Voor boekhandel en uitgeverij Erven J. Bijleveld, sinds 1856 een begrip in Utrecht, was de tekst een uitzondering, want de uitgever gaf vooral non-fictie uit. Desgevraagd vertelt zijn kleinzoon Bastiaan, de derde generatie Bommeljé die de uitgeverij runt, dat er niet veel meer over is van de correspondentie uit de jaren 1930. Deze werd in de jaren ´40-45 grotendeels door de Duitse bezetter in beslag genomen. Hij heeft zijn grootvader ook nooit gehoord over zijn contact met Baars-Jelgersma en beschrijft de periode als een terra incognita. Uitgeverij Bijleveld gaf volgens hem vóór de oorlog politieke boeken uit.17 Die informatie sluit aan bij de titels die Baars-Jelgersma in deze periode voor Bijleveld vertaalde: de al genoemde experimentele, sociaalkritische roman van Sandemose, de aanklacht tegen het racisme Ook ik ben Amerika (1938) van de Noorse journalist Odd Hølaas, Uit de praktijk van een psychiater: een populaire inleiding tot de medische psychologie en de psychiatrie (1939) van de Noorse psychiater en bekende psychoanalyticus Trygve Braatøy (1904-1953) en Als officier van gezondheid naar Nederlands-Indië [1943] van de Deense auteur Johan Christian Wøller (1878-1967).

1936-1950 – opbouw van een veelzijdig, maatschappelijk geëngageerd vertaaloeuvre
111 vertalingen heeft Baars-Jelgersma volgens Picarta op haar naam gezet in de periode 1936-1993, bijna twee vertalingen per jaar. Ze vertaalde experimentele romans van de Noorse auteurs Aksel Sandemose en Cora Sandel en van de filmer en journalist Arne Skouen (1913-2003); ze vertaalde werk van de Noorse Nobelprijswinnaar Knut Hamsun en vernieuwend proza van de Zweedse Nobelprijswinnaars Selma Lagerlöf (1858-1940) en van Pär Lagerkvist. Van de IJslandse Haldór Laxness (1902-1998), opnieuw een Nobelprijswinnaar, vertaalde ze maatschappelijk bewogen eigentijdse saga’s. Ze vertaalde de door de gebroeders Grimm bewonderde volkssprookjes van Peter Chr. Asbjørnsen en Jørgen Moe. De recente bibliografieën Noorse auteurs in Nederlandse vertaling 1741-2018. Nieuwe en uitgebreide editie van een bibliografie (2019) van Raf De Saeger en Zweedse en Zweedstalige Finse auteurs in Nederlandse vertaling 1491-2007. Een Bibliografie (2013) van Petra Broomans en Ingeborg Kroon zetten haar vertalingen uit het Noors en Zweeds op een rij. De Noorse bibliografie toont ook veel van de omslagen, die op zich al een onderzoek waard zijn.18 Na 1945 veranderde het gesternte voor auteurs uit het hoge Noorden, omdat de belangstelling voor literatuur uit Scandinavië bij Nederlandse uitgevers, zoals gezegd, tussen 1945 en 1970 op een uiterst laag pitje stond. Dat Baars-Jelgersma desondanks haar enorme vertaalactiviteit wist voort te zetten, duidt op kennis, kunde en gedrevenheid.19
Een analyse van het vertaaloeuvre van Baars-Jelgersma toont het volgende beeld: Uit het Noors vertaalde ze in de jaren 1930 en 1940 veelal werken van eigentijdse, vernieuwende auteurs, waarvan het merendeel een vooraanstaande plaats in de Scandinavische canon inneemt, zoals eerdergenoemde Knut Hamsun, Cora Sandel, Aksel Sandemose, Selma Lagerlöf, Pär Lagerkvist en Haldór Laxness. De keuze van werken en het omslag van haar derde vertaling van Sandemose, De Teerhandelaar (1947) duiden erop dat het Baars-Jelgersma’s bewuste keuze was om af te wijken van het na 1930 steeds sterker wordende beeld van donkere natuur, zwaarmoedige voorspelbaarheid en eeuwig zingende bossen. Voorop het omslag staat ‘Geen Noorse pijnwouden-mystiek, maar een brok psychologisch dynamiet’ en op de achterflap wordt verwezen naar het feit dat het boek van Sandemose niet past binnen de voorstelling van Scandinavische literatuur ‘als zo’n soort standaardgerecht, waar de een dol op is en waar de ander een hekel aan heeft; een mengsel van ruisende pijnbomen, aan de drank geraakte dominees, gekke oude vrouwtjes, tragisch als donkere dennebossen’. Het is duidelijk dat vertaler en/of uitgever controversiële literatuur uit Scandinavië niet schuwden. Integendeel. Ook uit de selectie van auteurs en het voorwoord voor de anthologie Noorderlicht op de lage landen (1941), die Baars-Jelgersma samenstelde en vertaalde, blijkt haar wens om de verscheidenheid van Scandinavische literatuur te laten zien. Haar keuze voor het non-fictie boek van Odd Hølaas waarin het racisme aan de kaak wordt gesteld is ronduit progressief. In Nederst ved bordet (1936) (Ook ik ben Amerika, 1938) stelt Hølaas de praktijken van de Klu Klux Klan aan de kaak en doet dit onder andere door een ontmaskerend interview met dr. Samuel Green, de toenmalige leider van die organisatie. In de jaren veertig zette de progressieve tendens in het vertaaloeuvre van Baars-Jelgersma zich voort. In 1943 verscheen haar vertaling Als officier van gezondheid naar Nederlands-Indië (Rejsen til Insulinde, 1938), geschreven door de Deense arts Johan Wøller (1878-1967). Het boek is een terugblik op zijn tijd als militaire arts tussen 1903 en eind jaren dertig en vormt een bijzondere schets van een niet-Nederlandse waarnemer van het dagelijkse leven op gekoloniseerd Bali, Java en Atjeh. De kloof tussen wit en bruin wordt herhaaldelijk beschreven en getuigt van het toenmalige denken in en over verschillende rassen. Tussen de regels valt het romantische idee van de edele wilde nog te herkennen. De verteller is onder de indruk van de elegantie en kracht van de Javaanse bevolking en cultuur, en zet die af tegen de plompheid en gulzigheid van de Nederlandse kolonisator. De beschrijvingen van het leven van de verschillende bevolkingsgroepen in Nederlands-Indië door deze Deense ogen zijn verfrissend en zetten nog steeds aan tot denken. In retrospectief vormen de door Baars-Jelgersma vertaalde boeken van Hølaas en Wøller een bijzonder tweeluik over de ontmoeting van culturen en volkeren in West (Hølaas’ Noord-Amerika) en Oost (Wøller’s Nederlands-Indië). De uitnodiging tot het heroverwegen van oude en nieuwe waarden is nog altijd uiterst relevant. Beide auteurs hadden een brede leeservaring, die ze in hun teksten relevant maken. De vele verwijzingen naar andere auteurs en boeken zijn door de vertaler mooi gevolgd, waarbij het jammer is dat de vertaalstrategie eind jaren dertig nog niet omvatte dat de vertaler de gevonden en gebruikte bronnen in een verantwoording opnam. Beide boeken zijn ook mooie voorbeelden van teksten die min of meer uit de boekenkast en bibliotheken zijn verdwenen, maar die door het onderzoek naar literaire betrekkingen weer opduiken en uit cultureel- en idee-historisch oogpunt zeer de moeite waard blijken te zijn. Het boek van Hølaas is een mooi voorbeeld van ‘black lives matter’ en de memoires van Wøller vormen voor de hedendaagse lezer een vreemde mengeling van kolonialistische ideologie, denken in rassen, respect voor diversiteit en de kennis en kunde van andere culturen.20
De vertalingen van Baars-Jelgersma werden uitgegeven door een bont gezelschap Nederlandse uitgevers, die kennelijk voor volstrekt uiteenlopende auteurs uit Scandinavië te porren waren. Met haar veelzijdige, maatschappelijk geëngageerde vertaaloeuvre, waarin de nadruk ligt op auteurs uit Noorwegen, trad Baars-Jelgersma als het ware in de voetsporen van haar voorgangster Margaretha Meyboom (1856-1929), die zich als vertaalster en als redacteur van onder meer de tijdschriften Lente en Scandia inzette voor de introductie van moderne, vernieuwende en sociaal geëngageerde Scandinavische literatuur in Nederland.21

Vertalen als raison d’être en vertaalstrategie
Baars Jelgersma ontleende haar identiteit aan het vertalen. ‘Vertalen is mijn bestaan’, luidde haar antwoord op de vraag in 2010 of het vak voor haar een hobby, beroep of allebei was. Haar identiteit ontleende ze ook aan haar huwelijk met Baars. In de interviews benadrukte ze het lange, harmonieuze, werkzame bestaan dat ze met haar man heeft geleid; de lijst met professionele activiteiten die ze als vertaler verrichtte – ze was scout, bracht boeken aan bij uitgevers, gaf lezingen en schreef over Scandinavische literatuur – vulde ze aan met de representatieve taken die ze als echtgenote vervulde. Uit de gesprekken van 2007 en 2010 komt ook naar voren dat de vertaalstrategie van Baars-Jelgersma brontaal gericht was, ze beschouwde zichzelf als dienstbaar aan de oorspronkelijke tekst. Haar vertalen moest zo zijn ‘dat het niet de tekst aantastte’. Elementen aanpassen of weglaten kon niet ‘want er gebeuren in zulke landen heel andere dingen dan hier’. Zo nodig werkte ze met noten of een uitleg achter in het boek. Het is een vertaalstrategie die wellicht bevestigt dat de door haar benaderde uitgevers de Scandinavische literatuur als vernieuwend ervoeren. In de visie van de vertaaltheoreticus Itamar Even-Zohar kan een vertaler zich alleen een brontaalgerichte vertaalstrategie veroorloven als de literatuur van het ontvangende cultuurgebied een zwakke positie inneemt – en daarvan was in het Nederland van de jaren dertig en veertig geen sprake – of als de “vreemde” literatuur als verrijkend werd gezien.22

Literair netwerk binnen de uitgeefbranche en in Scandinavië
Een blik op de vele auteurs die Baars-Jelgersma vertaalde, laat zien dat ze een goede neus had voor aanstormend literair talent en/of over uitstekende adviseurs beschikte. Het merendeel van de door haar vertaalde auteurs is zoals gezegd opgenomen in de nationale canons;23 de Noorse volkssprookjes van de verzamelaars Asbjørnsen en Moe en het vroege, poëtische verhaal Lajla. Een verhaal uit Lapland (1947) (Lajla (1881), over het leven van een Samisch meisje uit Lapland, met veel bijzonderheden over zeden en gewoonten der Lappen, van Jens Andreas Friis (1821-1896) – grondlegger van de studie in de Samische talen – werden klassiekers in de Noorse literatuurgeschiedenis.
De door Baars-Jelgersma bezorgde auteursbiografieën bij haar vertalingen, vaak van de hand van de vertaalde auteurs zelf, illustreren dat ze met velen van hen persoonlijk contact had. Ze laten ook zien dat ze niet alleen het vertalen, maar ook de introductie van auteurs uit het ene taalgebied in het andere taalgebied als haar taak zag. Overigens was dit een tijd waarin Scandinavische auteurs door vele vertalers werden vertaald, en werden uitgebracht door vele uitgevers met volstrekt verschillende uitgeefprofielen. De uitgeefpolitiek die usance werd in de jaren 1970, namelijk dat een uitgever een auteur lanceerde en vervolgens probeerde hun hele oeuvre uit te geven, was, althans voor auteurs uit een klein taalgebied, nog niet in zwang.24 Het vertaaloeuvre van Baars-Jelgersma is daar een goede illustratie van. Een paar voorbeelden: van Magnhild Haalke (1185-1984) vertaalde ze Allis sønn (1935) (Alli’s zoon) dat in 1937 uitkwam bij uitgeverij Stols in Den Haag. Gurianna (vertaling van Åkfestet, 1936) verscheen in 1939 bij uitgeverij Windroos te Amsterdam, De dag is zoo kort (Dagblinket, 1937) verscheen in 1947 bij Salm & Co in Amsterdam en twee korte verhalen van Haalke verschenen in de door Baars-Jelgersma geredigeerde verhalenbundel Noorderlicht over de lage landen in 1941 bij Ad. M.C. Stok, Zuidhollandsche uitgevers maatschappij in Den Haag. Volgens Greta Baars-Jelgersma was het “de laatste goede daad” van Stok, voor hij overging tot het uitgeven van “rommel, liefdesromans enzo”.25 Anno 2007 was Baars-Jelgersma nog steeds zeer tevreden over deze door haarzelf bedachte titel voor de bundel met verhalen van zeventien “Noorsche schrijvers” die onder haar redactie en in haar vertaling door Stok werd uitgegeven. Ze vertelde dat de bundel het resultaat was van een lang selectieproces en dat ze veel had “gelezen en weer weggedaan” voor ze tot haar uiteindelijke keuze kwam. De anthologie bevat werk van een bont gezelschap inmiddels zeer gerenommeerde auteurs, onder wie Johan Falkberget (1979-1967), Ingeborg Refling Hagen (1895-1989), Sigurd Hoel (1890-1960), Johan Bojer (1872-1959), Olav Duun (1876-1939), Arnulf Øverland (1889-1968), Nini Roll-Anker (1893-1942) en Cora Sandel.

Illustratie Toon van Ham

Uit het door haar geschreven voorwoord blijkt dat ze er ook in deze bundel naar streefde om met de door haar gekozen auteurs de uiteenlopende richtingen in de Noorse literatuur te vertegenwoordigen en dat haar een “harmonisch geheel” van “tegengestelde kleuren en vormen” voor ogen stond.26 In 1948 verscheen de bundel in een tweede druk. De diversiteit aan teksten wordt versterkt door de uiteenlopende illustraties van Toon van Ham.

Geëngageerde literatuur wordt streekliteratuur
Alle vertalingen van vernieuwende Scandinavische literatuur ten spijt, verkondigde Menno ter Braak in 1935 dat ‘De schrijfkunst, waarop de Scandinaviërs zich verstaan, […] bij uitstek een romantisch genre [is]”.27 Dat er in het Noorden wel degelijk ook experimentele en sociaalkritische literatuur geschreven werd, en dat Nederlandse uitgevers daar brood in zagen, bewijst ook het vertaaloeuvre van Baars-Jelgersma. Mooie voorbeelden hiervan uit Zweden zijn de romans van de Zweedse Tora Nordström-Bonnier (1895-1991) en Pär Lagerkvist. Na Barabbas vertaalde ze in 1952 van Lagerkvist De Dwerg en in hetzelfde jaar verscheen ook Uit de diepte heb ik geroepen (Petter Moens dagbok, 1949), haar vertaling van het bijzondere in Oslo in een Gestapo-gevangenis op wc-papier geschreven en opgerolde en zo verborgen dagboek van de Noor Petter Moen.

Dagboek van Petter Moen (1901-1944)

Ook de intrigerende roman De wereld moet nog wel jong zijn (Ung må verden ennu være, 1938) van de Noorse auteur Nordahl Grieg, dat Baars-Jelgersma in 1948 vertaalde en waarin de auteur de wereld vanuit een communistisch standpunt probeert te verklaren, beantwoordt op geen enkele wijze aan het romantische genre dat door Ter Braak als streekliteratuur werd afgedaan. Toch konden de vertalingen van Baars-Jelgersma en haar collega’s, zoals Annie Posthumus (1881-1964), Annie Romein-Verschoor (1895-1978), Siegfried Emanuel van Praag (1899-2002) en vele anderen, niet verhinderen dat Scandinavische literatuur in plaats van ‘verfrisschende literatuur’ gaandeweg het etiket ‘streekliteratuur’ kreeg opgeplakt. Die tendens laat zich goed illustreren aan de hand van de vertaling van titels van de Zweedse auteur en Nobelprijswinnaar Eyvind Johnson (1900-1976). Johnson schreef een vierdelige semi-autobiografische ontwikkelingsroman over een jonge man genaamd Olof en gaf het vierluik de titels ‘Het is 1914’ (Nu var det 1914, 1934), ‘Met dit leven moet je het doen!’ (Här har du ditt liv!, 1935), ‘Niet omkijken!’ (Se dig inte om!, 1936) ‘Eindspel in de jeugdjaren’ (Slutspel i ungdommen, 1937). Bij De Arbeiderspers verscheen het vierluik in 1940 in twee banden, onder de titels Olof lacht tegen het leven en De weg naar onzekerheid, die ontegenzeggelijk een andere connotatie hebben dan de Zweedse en veeleer associaties oproepen aan Nederlandstalige streekliteratuur, een genre dat in het Nederlandse taalgebied sterke golfbewegingen kent, als het om literair aanzien gaat en dat door de hedendaagse lezer niet onmiddellijk verbindt met De Arbeiderspers.28 Of de uitgever of de vertaler die titels bedacht, is een relevante vraag die nog niet beantwoord is. Hoe dan ook kreeg niet alleen Scandinavische literatuur, maar ook de genreaanduiding streekliteratuur in de Nederlandse literatuurgeschiedschrijving in het interbellum een negatieve klank. Voor de literatuur uit Scandinavië had het tot gevolg dat met de verandering van het imago van vernieuwende, sociaal geëngageerde literatuur naar dat van streekliteratuur na de jaren veertig de belangstelling van Nederlandse uitgevers voor Scandinavische auteurs verdween.29

1951: auteursbureau Baars-Jelgersma – een nieuw verschijnsel in de internationale boekenbranche
Terwijl het na 1950, gelet op de tanende belangstelling voor Scandinavische auteurs bij Nederlandse uitgevers, steeds moeilijker werd om hun werken gepubliceerd te krijgen, zette Baars-Jelgersma opnieuw een tegendraadse stap. Ze professionaliseerde het bedrijf van het aanbrengen van boeken bij uitgevers: in 1951 richt ze het Auteursbureau Baars-Jelgersma op. Ook voordat ze deze stap zette, pakte Baars-Jelgersma haar activiteiten als literair agent al serieus aan. Met behulp van het vakblad Boekblad vormde ze zich een beeld van de uitgeversprofielen, in de Scandinavische landen liet ze zich door uitgevers adviseren over uitgaven die de moeite waard waren en nadat ze zich een oordeel over de teksten had gevormd, bood ze die aan bij de uitgever binnen wiens fonds ze de tekst het beste vond passen. Ruim veertig jaar lang had ze haar eigen stand op de Frankfurter Buchmesse. Het financiële aspect had daarbij haar aandacht: naar eigen zeggen bracht ze de Nederlandse uitgevers altijd op de hoogte van haar eigen zakelijke inzichten m.b.t. de verkoopkansen van een boek; Nederlandse uitgevers die onvoldoende wilden betalen, werden niet opnieuw benaderd. Als voorbeeld van zo’n uitgever noemde ze Becht. Ze benadrukte dat ze nooit teksten op verzoek van uitgevers heeft vertaald: alleen de boeken die ze zelf uitkoos en aanbracht. Een overzicht van haar brieven aan auteurs en uitgevers dat te vinden is in het Letterkundig Museum in Den Haag laat zien met wie ze gecorrespondeerd heeft en ook contact bleef houden.

Literaire betrekkingen en netwerken in turbulente tijden
De jaren 1936 tot 1981 zijn te kenschetsen als een turbulent tijdperk in de literaire betrekkingen tussen Scandinavië en Nederland. De populariteit van Scandinavische literatuur bij uitgevers en lezers was aan het begin van de twintigste eeuw groot. In elke boekenkast waren auteurs uit de noordelijke landen ruim vertegenwoordigd, de landelijke dagbladen hadden in de jaren dertig speciale recensenten voor Scandinavische literatuur, zoals Annie Posthumus in de Nieuwe Rotterdamsche Courant en Annie Romein-Verschoor in het Handelsblad. De genoemde culturele aardverschuiving die plaatsvond voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, deed de aandacht voor literatuur uit het Noorden inzakken en verdwijnen. Het werk als cultuurbemiddelaar tussen het Noorden en Nederland, als literair agent en vertaler, werd moeilijker. Cultuurbemiddelaars die zich voor of na de oorlogsjaren academisch hadden gevormd, zoals Amy van Marken (1912-1995), Nel Boer-den Hoed (1899-1973) en Saskia Ferwerda (1910-1984), vonden nieuwe wegen via universitaire contacten. Dat gold niet voor Baars-Jelgersma. Zij moest het hebben van haar netwerk van Scandinavische auteurs en Scandinavische en Nederlandse uitgevers. Met het wegvallen van die laatste groep werden haar mogelijkheden om Scandinavische literatuur aan de man te brengen kleiner. Overigens moet ze met de eerste generatie academisch gevormde scandinavisten haast wel contact hebben gehad. Saskia Ferwerda, Nel Boer-den Hoed en Amy van Marken heeft ze persoonlijk ontmoet; Boer-den Hoed schreef een voorwoord voor een herdruk van haar vertalingen De dwerg, Barabbas en Grimmige sproken van Lagerkvist (beide 1959, Hasselt). Het waren echter geen contacten waar Baars-Jelgersma anno 2007 iets over kon of wilde vertellen. Ze zei hen niet te kennen. En ook met collega vertalers wisselde ze weinig uit. De conclusie kan zijn dat ze geen aansluiting vond bij de nieuwe academisch gevormde generatie vertalers.  Ze schreef zelf een voorwoord voor een heruitgave van Knut Hamsuns Hoe het groeide (1959, De Toorts: Haarlem), een vertaling van de hand van Margaretha Meyboom. Ze bewonderde de auteur, van wie ze ook zelf enkele titels had vertaald, maar Hamsun was door zijn sympathieën voor Hitler na de oorlog niet salonfähig en het zou tot in de jaren zestig duren voor zijn romans weer in Europese boekenkasten konden staan. In 1978 maakte Baars-Jelgersma een nieuwe vertaling van Selma Lagerlöfs Gösta Berling, eerder door Meyboom vertaald. Volgens Baars-Jelgersma deugde de vertaling van Meyboom niet, ‘moeilijke zinnen sloeg ze over’ vertelde ze in 2010. Het oordeel van Baars-Jelgersma over de vertaalkwaliteiten van Meyboom verdient nader onderzoek; haar vertaling werd in december 1898 door verschillende dagbladen, o.a. Het Handelsblad, lovend besproken. Het beeld rijst dat Baars-Jelgersma na 1950 meer en meer een eenzame vogel in Scandinavistenland werd. Het feit dat Baars-Jelgersma in 2010 nog leefde en aanspreekbaar was, terwijl men daar binnen de Nederlandse scandinavistiek niet of nauwelijks weet van had is een teken aan de wand.30 Haar netwerk bevond zich vooral in uitgeversland en onder de Scandinavische auteurs die ze vertaalde. Met andere vertalers en cultuurbemiddelaars of docenten die vanaf de jaren vijftig actief waren, lijkt ze weinig of geen contact te hebben gehad. Het was een periode waarin haar werkzaamheden als vertaler verminderden en meer divers werden. Ze vertaalde onder meer reisboeken van de Noorse zoöloog en filmer Per Høst (1907-1971) (Wat de wereld mij toonde: robbentochten in de IJszee, expedities naar de Cuno- en Choco-indianen, 1952) en van de Noorse ontdekkingsreiziger Thor Heyerdahl (Het mysterie van het Paaseiland, 1950 en De Ra expeditie, 1970). Een noemenswaardige vertaling uit 1954 is Een avond in het cholerajaar van de bijzondere roman  (En Aften i Kolera-Aaret, 1953) van Alexis Hareng (pseudoniem van Edward Kelvin Thybo-Lindemann (1911-2004). In Denemarken ontstond na publicatie een felle discussie in de literaire kritiek, omdat de Deense uitgever de indruk had gewekt dat het om een roman van Karen Blixen (1885-1962) zou gaan, die op zijn zachtst gezegd not amused was. Nadat veel later bekend werd wie de auteur was, ging de discussie verder over de vraag of men het boek nu als een pastiche, een parodie of plagiaat moest beschouwen.31 In Nederland wekte de roman de belangstelling van onder andere Willem Brakman (1922-2008), die de titel aan zijn penvriend Simon Vestdijk (1898-1971) stuurde.32
Rondom 1980 hertaalde Baars-Jelgersma Gösta Berling (1978) van Selma Lagerlöf, vertaalde twee kinderboeken van Thorbjørn Egner (1912-1990), waaronder het in Noorwegen klassiek geworden De rovers van Kardemommestad (1980, oorspronkelijk verschenen 1955), en uit het Duits een wijsgerig antroposofisch werk van Johann Gottfried Thieme (De ideologische aap, 1980). Toen de belangstelling van Nederlandse uitgevers voor Scandinavische literatuur in brede zin in het begin van de jaren 1980 weer toenam, was Baars-Jelgersma de zeventig gepasseerd en was haar werkzame leven als vertaler van Scandinavische literatuur nagenoeg ten einde. Haar laatste vertaling is de liedbundel Noorwegen zingt. 34 Noorse liederen, dat in 1982 bij de Noorse uitgever Tanum/Norli verscheen. Een afsluiting die goed illustreert dat haar Noorse netwerk op dat moment beter was dan haar Nederlandse.

Afsluitend
Het onderzoek naar het leven en werk van een cultuurbemiddelaar als Greta Baars-Jelgersma laat zien hoe divers het onderzoek naar literaire betrekkingen is. Van archiefonderzoek, analyses van vertaaloeuvres, onderzoek van het literaire klimaat in een ontvangend taalgebied en vertaalkritiek, tot receptie- en bibliografisch onderzoek en vergelijkend onderzoek van het literaire landschap van bron- en doeltaalgebied. Het mooie ervan is dat het onderzoek altijd weer een deur blijkt te openen naar vervolgonderzoek. Het is duidelijk dat Baars-Jelgersma over een groot netwerk beschikte en veel contacten had met auteurs en uitgevers, vaak samenwerkte met illustratoren en ook met anderen vertaalde, onder meer met Rolv Ravn. Wie hij was, heb ik tot nu toe niet kunnen achterhalen; Baars-Jelgersma wilde er in 2010 niets over kwijt, en het zou me niet verbazen als Rolv Ravn een pseudoniem blijkt te zijn van Herman Baars. In brede zin zijn haar netwerken en samenwerkingen een goed object voor vervolgonderzoek, waar haar uitgebreide correspondentie met uitgevers en auteurs, ondergebracht in het Literatuurmuseum in Den Haag en deels ook bij de Rijksuniversiteit Groningen, zich goed voor leent. Intrigerend is ook haar uitspraak dat Meybooms vertaling van Selma Lagerlöfs Gösta Berling omissies zou vertonen, iets wat nader onderzoek verdient. Ook Baars-Jelgersma’s eigen vertaalstrategie zou nader onderzocht kunnen worden, evenals de receptie van haar vertalingen met behulp van Delpher. Ze bepalen immers voor een deel de receptie van Scandinavische literatuur in Nederland in een turbulente receptie-periode. Titels, omslagen en parateksten van haar vertalingen zouden daarbij betrokken moeten worden. Van de door haar bewonderde auteur Knut Hamsun heeft ze een aantal werken vertaald en ook ingeleid. Gelet op de bijzondere receptie van Hamsun in de Europese literatuurkritiek, verdienen ook deze activiteiten aandacht. Evenals een aspect dat tot nu toe onbelicht is gebleven: de vraag of ze naast haar vertalingen en werk als literair agent nog andere activiteiten als cultuurbemiddelaar ontwikkelde. Ook hierop kan de correspondentie die zich in het Literatuurmuseum bevindt, wellicht het begin van een antwoord geven.

Janke Klok

Met dank aan Tresoar voor het ter beschikking stellen van de foto van de boekomslag van “Een vluchteling kruist zijn spoor”. 


Gebruikte literatuur

Arnhemsche Courant, 5 juni 1937.De Boekzaal, 1911.Baars-Jelgerma, Greta. 1941. “Voorwoord.” In Noorderlicht over de lage landen, 9. Den Haag: Stok/Zuidhollansche uitgevers Maatschappij.Broomans, Petra. 2001. “Scandia i Nederländarna. Om Margaretha Meijboom och hennes nordiska tidskrifter.” TijdSchrift voor Skandinavistiek, 2001:1.Broomans, Petra. 2001. “Hur skapas en litterturhistorisk bild? Den nordiska litteraturens «fräschhet» i Nederländerna och Flandern.”. In Videnskab og national opdargelse. Studier i nordisk litteraturhistorieskrivning, del 2, 487-541. Kopenhagen: Nordisk Ministerråd.Broomans, Petra. 2011. “Scandinavische literatuur in Nederland: verslonden, verzuild en verguisd.” In In 1934. Nederlandse cultuur in internationale context, geredigeerd door Helleke van den Braber en Jan Gielkens, 407-414. Amsterdam/Antwerpen: Querido.Daalder, D.L. 1950. Wormcruyt met suiker. Historisch-critisch overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur met illustraties en portretten. Amsterdam: Arbeiderspers.Even-Zohar, Itamar. 1990. “The Position of Translated Literature within the Literary Polysystem. ” Poetics Today 11 (1): 45-51.

Grit, Diederik. 1994. Driewerf zalig Noorden. Over literaire betrekkingen tussen de Nederlanden en Scandinavië. Maastricht: Universitaire Pers Mastricht.

Kelk, C.J. 1936. “Letterkundige Kroniek.” Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 24 december, 1936.

Klok, Janke. 2010. “Greta Baars-Jelgersma, Cora Sandel and the Dutch Literary Field, 1925-1950. ” In In the Vanguard of Cultural Transfer, geredigeerd door Petra Broomans en Marta Ronne, 55-88. Groningen: Barkhuis.

“Ontmoeting.” Letterkundig en algemeen cultureel maandblad, 5e jaargang, nr. 1, october 1950.

De Saeger, Raf. 2019. Noorse auteurs in Nederlandse vertaling 1741-2018. Nieuwe en uitgebreide editie van een bibliografie/Norske forfattere oversatt til nederlandsk 1741-2018. Ny og utvidet utgave av en bibliografi, onder redactie van Petra Broomans & Janke Klok. Groningen: Barkhuis.

Wøller, Johan. 1943. Als officier van gezondheid naar Nederlands-Indië. Utrecht: Erven J. Bijleveld.


1. Otto van Rees maakte in 1949 een portret van Greta Baars-Jelgersma, dat onder die titel niet te vinden is (Rees, Otto van 1884-1957, Portret mevrouw Greta Baars Jelgersma, doek gedateerd 1949, 65×50 cm). Deze ‘Schrijfster in blauwe jurk’ lijkt zozeer op GBJ dat ik ervan overtuigd ben dat het ook een portret van haar is.
2. Arnhemsche Courant, 5 juni 1937, blz. 11.
3. C.J. Kelk in zijn Letterkundige Kroniek in Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 24 december 1936, p. 12.
4. Klok, Janke, 2010, ‘Greta Baars-Jelgersma, Cora Sandel and the Dutch Literary Field, 1925-1950’. In In the Vanguard of Cultural Transfer, p. 62.
5. Broomans, Petra, 2011, ‘Scandinavische literatuur in Nederland: verslonden, verzuild en verguisd’. In In 1934. Nederlandse cultuur in internationale context, pp. 407-414.
6. Grit, Diederik, 1994, Driewerf zalig Noorden. Over literaire betrekkingen tussen de Nederlanden en Scandinavië, p. 124.
7. Broomans, Petra, 2010, In 1934, 410-412.
8. https://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=baar040 (bezocht 22-9-2020)
9. Wormcruyt met suiker. Historisch-critisch overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur met illustraties en portretten (1950), p. 174.
10. Ontmoeting. Letterkundig en algemeen cultureel maandblad, 5e jaargang, nr. 1, october 1950, p. 355.
11. https://www.noordseliteratuur.nl/vertalers/baars-jelgersma (bezocht 22-9-2020)
12. Klok, Janke, 2010, ‘Greta Baars-Jelgersma, Cora Sandel and the Dutch Literary Field, 1925-1950’. In In the Vanguard of Cultural Transfer, p. 58.
13. Zie: http://www.baars-rhenen.nl/languages/nl/families/Family_86269267.html.
14. Zie hiervoor bijvoorbeeld: https://stadsarchief.rotterdam.nl/zoek-en-ontdek/stamboom/zoeken-op-personen/?mivast=184&mizig=176&miadt=184&miaet=14&micode=3002&minr=33957269&milang=nl&misort=tit%7Casc&mizk_alle=trefwoord%3AKamers%20van%20Koophandel&miview=ldt (bezocht op 27 november 2020). De doelstelling van het Nederland-Noord-Europa Instituut is me niet bekend, maar zal gelet op het profiel van Baars op economische samenwerking en ontwikkeling hebben gelegen.
15. Het zou tot in de jaren 1980 en 1990 duren voor er in Nederland binnen verschillende maatschappelijke sectoren opnieuw Nederland-Noord-Europa instituten werden opgericht.
16. De familie Bommeljé en de Erven Bijleveld hebben een lange band met elkaar. In mei 2020 staat er een portret van zijn kleinzoon Bastiaan Bommeljé in een Utrechtse lokale krant, waaruit blijkt dat hij sinds 1990 Boekhandel en uitgeverij Erven J. Bijleveld runt, die sinds 1856 een begrip in Utrecht blijkt te zijn (https://indebuurt.nl/utrecht/bedrijvigheid/ondernemer-uitgelicht/bastiaan-bommelje-runt-boekhandel-bijleveld-mijn-vader-werkte-tot-zijn-94e-binnen-het-bedrijf~147188/ onze stad).
17. De informatie is afkomstig uit een telefonisch vraaggesprek van de auteur met kleinzoon Bastiaan Bommeljé op 29 juli 2020. Tussen 40-45 moest de uitgeverij overstappen op andere titels en werden onder andere “onschadelijke Noorse romans” uitgegeven, vertelt Bijleveld jr. in 2020.
18. De Saeger, 448-449.
19. Klok, Janke, 2010, ‘Greta Baars-Jelgersma, Cora Sandel and the Dutch Literary Field, 1925-1950’. In In the Vanguard of Cultural Transfer, pp. 86, 87.
20. Zie voor een voorbeeld: Johan Wøller, 1943 [1939] Als officier van gezondheid naar Nederlands-Indië, 1943 [1939] pp. 265-273.
21. De Boekzaal, 1911, s. 46f. Voor mooie beschouwingen van de publicaties en overwegingen van Margaretha Meyboom zie: Broomans, Petra, 2001. «Scandia i Nederländarna. Om Margaretha Meijboom och hennes nordiska tidskrifter». In TijdSchrift voor Skandinavistiek, 2001:1 en Broomans, Petra, 2001. «Hur skapas en litterturhistorisk bild? Den nordiska litteraturens «fräschhet» i Nederländerna och Flandern». In: Videnskab og national opdargelse. Studier i nordisk litteraturhistorieskrivning, del 2, pp. 487-541.
22. Even-Zohar, Itamar 1990. ‘The Position of Translated Literature within the Literary Polysystem’. In: Polysystem Studies [= Poetics Today, Vol. 11: 1]. Durham NC: Duke University Press, pp. 45-51.
23. De al genoemde voorbeelden kunnen worden aangevuld met: Nini Roll-Anker, Magnhild Haalke, Johan Borgen, Olav Duun, Sigurd Christiansen, Johan Falkberget, Arthur Omre, Eyvind Johnson en Peter William Nisser.
24. In de jaren 1970 treedt een kentering op. Die m.b.t. Hamsun is al genoemd, de kentering gaat ook op voor Sandemose. In 1979 wordt opnieuw een Nederlandse vertaling van een van zijn romans uitgebracht, toen verscheen Wat voorbij is, is een droom, (Det svundne er en drøm, 1944) bij uitgeverij Meulenhoff in een vertaling van Gerard Cruys. Dezelfde uitgeverij bracht in 1987 opnieuw een roman van Sandemose uit: De weerwolf, (Varulven, 1958) opnieuw in een vertaling van Gerard Cruys.
25. Alle hier geciteerde uitspraken door Greta Baars-Jelgersma zijn afkomstig uit het gesprek dat ik met haar had op 29 november 2007..
26. Baars-Jelgerma, Greta, 1941. ‘Voorwoord’. In Noorderlicht over de lage landen. Stok/Zuidhollansche uitgevers Maatschappij, Den Haag, 1941. p. 9.
27. Ter Braak, Menno in de ochtendeditie van Het Vaderland van 24 november 1935. Hier geciteerd uit Broomans, Petra, 2010, ‘Scandinavische literatuur in Nederland: verslonden, verzuild en verguisd’, in Van den Braber, Helleke en Gielkens, Jan (redactie): In 1934. Nederlandse cultuur in internationale context, p. 410.
28. Zie voor een korte bespreking van de literaire waardering voor dit genre Klok, Janke, 2010, ‘Greta Baars-Jelgersma, Cora Sandel and the Dutch Literary Field, 1925-1950’. In In the Vanguard of Cultural Transfer, pp. 80-82.
29. Zie voor een mooie beschrijving van deze omslag ook Grit, Diederik C., 1994, Driewerf zalig Noorden, pp. 120-126.
30. In 2007 had ik een bijzondere ervaring. Een telefoongesprek met iemand waarvan ik aannam dat ze niet meer leefde. De jaartallen achter de naam van Baars-Jelgersma in het bibliotheekbestand, de wetenschap dat ze een legaat aan de UB van de RUG had geschonken, navraag bij de oudere generatie vertalers uit het Scandinavisch, die haar niet kenden of over haar spraken alsof ze zeker twee generaties ouder was, het had ertoe geleid dat ik er van uit ging dat Greta Baars-Jelgersma niet meer leefde. De naam van haar auteursbureau kwam echter nog wel in een recent jaarboek voor, het Writer’ & Artists Yearbook 2006 en ik probeerde van dit bureau adres en telefoonnummer te vinden met het idee dat iemand daar misschien informatie over het leven en de werken van Baars-Jelgersma zou kunnen en willen geven. Toen ik dat had gevonden, ontdekte ik tot mijn grote verbazing dat onder dezelfde plaatsnaam ook de naam Greta Baars-Jelgersma nog in het telefoonboek stond. Nummers klopten niet, maar uiteindelijk lukte het om een nummer te vinden dat wel bleek te werken en het moment dat degene die opnam mijn vraag of ik met Greta Baars-Jelgersma sprak bevestigend beantwoordde, zal ik niet snel vergeten. Dat ze bovendien goed aanspreekbaar was en een afspraak wilde maken, had tot gevolg dat ik me op 29 november 2007 in Bilthoven onder de rook van Utrecht bevond, in een crèmekleurig appartement vol papieren en boeken, en op de piano grote foto’s van haar man en Knut Hamsun. De deur was opengedaan door een kleine vrouw met stok, de onlangs 96 geworden Greta Baars-Jelgersma. Het werd een bijzonder eerste gesprek, dat op 14 juni 2010 nog gevolgd kon worden door een tweede gesprek.
31. Zie: https://www.information.dk/moti/2020/06/aften-kolera-aaret-gjorde-karen-blixen-saa-rasende-truede-aldrig-udgive-paa-dansk-igen?lst_tag (bezocht 11 februari 2021).
32. http://www.eco.rug.nl/~brakman/brakman/GavenVergiftenOnsErfdeel_nov_2018.pdf (bezocht 11 februari 2021).

Terug naar overzicht >>>